ECLI:NL:RVS:2013:1971

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201301837/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor bouwwerken op perceel in Gendt

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, die op 15 januari 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de bouwvergunning die op 5 november 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard is verleend voor het oprichten van verschillende bouwwerken op een perceel in Gendt. Na een bezwaar van [appellant] heeft het college op 21 juni 2012 het bezwaar ongegrond verklaard, waarna [appellant] in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bouwvergunning had verleend en dat de wijzigingen in de bouwtekening van ondergeschikte aard waren, waardoor geen nieuwe aanvraag nodig was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 oktober 2013 behandeld. [appellant] voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de wijzigingen op de bouwtekening niet van ondergeschikte aard waren en dat het college de bouwvergunning had moeten weigeren omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling overwoog dat het college in bepaalde gevallen verplicht is om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag te wijzigen, maar dat als de wijziging zo ingrijpend is dat niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, een nieuwe aanvraag vereist is.

De Afdeling concludeerde dat de wijzigingen in de bouwtekening van 18 april 2012 slechts betrekking hadden op een verkleining van de overkapping en dat de kweekkas niet langer als gebouw kon worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201301837/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 15 januari 2013 in zaak nr. 12/3875 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een aantal bouwwerken op het perceel [locatie] te Gendt (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door H.P.T. Nas en D. Brouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghouder gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) blijft het recht, zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo, van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing, als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien, zoals in dit geval, voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wijzigingen op de bouwtekening, welke ten grondslag ligt aan het besluit van 21 juni 2012, niet van ondergeschikte aard zijn, waardoor vergunninghouder een nieuwe aanvraag had moeten indienen en het college de gewijzigde aanvraag niet in behandeling mocht nemen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 oktober 2006 in zaak nr. 200602133/1), is het college gerechtigd, en in bepaalde gevallen zelfs verplicht, om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van een bouwvergunning worden weggenomen. Indien de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag echter zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, dient daarvoor een nieuwe bouwaanvraag te worden ingediend.
2.2. Gelet op de bouwtekening van 18 april 2012 en de ter zitting gegeven toelichting ziet deze tekening uitsluitend op een wijziging van de aanvraag voor zover het betreft een verkleining van de overkapping aan de oostgrens van het perceel. Wat betreft de zogenoemde kweekkas bevat de tekening slechts een weergave van de gewijzigde feitelijke omstandigheden, namelijk de verwijdering van de glaswanden met uitzondering van de noordwestelijke wand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de wijziging van de bouwaanvraag van ondergeschikte aard is. Gelet hierop diende geen nieuwe aanvraag te worden ingediend en kon het college mede op grond van de bouwtekening van 18 april 2012 een nieuwe beslissing nemen op het door [appellant] ingediende bezwaar tegen de verleende bouwvergunning.
Het betoog faalt.
3. Het bouwplan voorziet in de oprichting van drie overkappingen en het vergroten van een bergruimte. De bergruimte heeft een oppervlakte van ongeveer 52 m². De garage, welke is aangebouwd aan het woonhuis, heeft een oppervlakte van 35 m².
4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" rust op het gedeelte van het perceel waar het bouwplan op ziet, de bestemming "Erf".
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming erf bestemd voor erf bij de gebouwen op de aangrenzende bebouwingsstrook en in samenhang daarmee voor:
a. woonruimte behorende tot en aangebouwd aan woonhuizen op de aangrenzende bebouwingsstrook;
b. (…)
c. autoboxen, bergplaatsen en andere bijgebouwen zoals hobbykassen, praktijk- en hobbyruimten;
d. met de bestemming verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
(…)
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, mogen de ingevolge lid 1, onder a en c, bedoelde woonruimten en andere opstallen per woning samen een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50% van het bij die woning behorende erf, zulks tot een maximum van 75 m².
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld, dan wel met een projectbesluit, als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 of 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening of met een besluit, als bedoeld in artikel 3.20, 3.41 of 3.42 van die wet.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, wordt onder een gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bouwvergunning had moeten weigeren omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat het gebruik als schoonheids- en pedicuresalon op het perceel niet is toegestaan. [appellant] voert voorts aan dat de totale oppervlakte van de aan- en bijgebouwen op het perceel meer bedraagt dan 75 m², omdat de garage moet worden meegeteld en de zogenoemde kweekkas niet op grond van artikel 3, van Bijlage II bij het Bor vergunningvrij is. Ook leidt het bouwplan tot een verdere aantasting van het buitengebied, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 april 2013 in zaaknr. 201205466/1/A1), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 201301833/1/A1, is het gebruik van de bergruimte als schoonheids- en pedicuresalon door de inwonende dochter van vergunninghouder niet in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
5.2. In de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, in zaak nr. 201011448/1/H1 is reeds geoordeeld dat de aangevraagde overkappingen geen gebouwen in de zin van de Woningwet zijn, waardoor het in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften genoemde maximum van 75 m² niet van toepassing is.
Een deel van de garage ligt op de gronden met de bestemming "Erf". Uitsluitend dit gedeelte kan worden meegeteld bij de berekening van de in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder a, bedoelde oppervlakte. Gelet op het verhandelde ter zitting heeft dit gedeelte een oppervlakte van maximaal 21,5 meter. Uit de ter zitting overgelegde foto blijkt dat, in overeenstemming met de weergave op de bouwtekening van 18 april 2012, de kweekkas nog slechts één wand heeft. Daarmee is de kweekkas niet langer een gebouw en betreft het niet één van de opstallen genoemd in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder a. De kweekkas dient reeds daarom niet te worden meegeteld bij de berekening.
Gelet op het voorgaande leidt het bouwplan niet tot overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte als bedoeld in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
5.3. Het bouwplan is derhalve niet in strijd met het bestemmingsplan. Aan een beoordeling van de gevolgen van het bouwplan op het buitengebied wordt niet toegekomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
270-789.