ECLI:NL:RVS:2013:197

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201205962/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Waterlaat VI en de gevolgen voor de omgeving

Op 10 juli 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Waterlaat VI" van de gemeente Bergeijk. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 19 april 2012, voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein en de aanleg van een evenemententerrein. Appellanten, wonend in de nabijheid, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor aantasting van hun uitzicht en geluidsoverlast door het evenemententerrein. De Afdeling heeft de zaak op 18 februari 2013 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten werden bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk en de gemeente werd vertegenwoordigd door ir. P. Smolders en mr. T. Duffhues.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft gesteld dat de verplaatsing van Kranenbouw B.V. noodzakelijk is voor de herstructurering van het bedrijventerrein 't Stoom, en dat het evenemententerrein vergelijkbaar is met een veldsportcomplex, waarvoor een richtafstand tot woningen van 50 meter geldt.

De appellanten betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Kranenbouw B.V. niet naar het Kempisch Bedrijven Park kan worden verplaatst en dat de hoogte van de kranen onaanvaardbare gevolgen heeft voor hun uitzicht. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de verplaatsing van Kranenbouw B.V. noodzakelijk is en dat het bestemmingsplan niet louter door financiële motieven is gedreven. Echter, de Afdeling oordeelt dat het besluit van de raad voor het evenemententerrein niet zorgvuldig is voorbereid, omdat het aantal evenementen niet ondubbelzinnig uit de planregels blijkt. De beroepen zijn gedeeltelijk gegrond verklaard, en het besluit van de raad tot vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Evenemententerrein" is vernietigd. De raad is opgedragen om binnen vier weken de nodige aanpassingen in het plan door te voeren.

Uitspraak

201205962/1/R3.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Bergeijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Bergeijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Waterlaat VI" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, en de raad, vertegenwoordigd door ir. P. Smolders en mr. T. Duffhues, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet onder meer in een uitbreiding van het bedrijventerrein Waterlaat, ten behoeve van een verplaatsing van een kranenbedrijf van bedrijventerrein 't Stoof. Verder voorziet het plan in de aanleg van een evenemententerrein. Het evenemententerrein en het bedrijfsterrein worden gescheiden door een 150 meter breed weiland, waaraan een agrarische bestemming is toegekend. Het evenemententerrein is ongeveer 81 meter breed en 345 meter lang.
Kranenbouwbedrijf
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die woonachtig zijn aan de [locatie A] en [locatie B], betogen dat het te verplaatsen kranenbouwbedrijf, Kranenbouw B.V., een onaanvaardbare aantasting van hun uitzicht met zich brengt. Volgens hen had het bedrijf kunnen worden verplaatst naar het Kempisch Bedrijven Park, dat juist bestemd is voor grote bedrijven, en is onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet mogelijk zou zijn. De stelling van de raad dat een geprioriteerde verplaatsing van een ander bedrijf, Diffutherm B.V., naar het Kempisch Bedrijven Park slechts haalbaar is indien Kranenbouw B.V. naar het plangebied wordt verplaatst, is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet nader onderbouwd. Volgens hen kunnen financiële motieven geen rol spelen bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
Verder voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat de bedrijfsgebouwen weliswaar ten hoogste 15 meter hoog mogen zijn, maar dat artikel 4, lid 4.2.4 van de planregels voorziet in het bouwen van torenkranen en portaalkranen van respectievelijk 50 en 25 meter. Tot slot voeren zij in dit kader aan dat op de strook grond met de bestemming "Groen" tussen het evenemententerrein en het bedrijventerrein een bomenrij kan worden gerealiseerd ten einde het zicht op de bedrijfsgebouwen te ontnemen, maar dat niet is gegarandeerd dat deze bomen worden geplant en zo hoog zullen zijn dat het zicht op in ieder geval de bedrijfsgebouwen wordt ontnomen.
3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in de structuurvisie Bergeijk, die op 3 juni 2010 is vastgesteld, de transformatie van het bedrijventerrein 't Stoom, waarop Kranenbouw B.V. en Diffutherm B.V. zijn gevestigd, is opgenomen. Het laten voortbestaan van beide bedrijven op bedrijventerrein 't Stoom is volgens de raad niet gewenst, gezien de omvang van met name de bedrijfsgebouwen, de noodzaak om het verouderde bedrijventerrein 't Stoom te herontwikkelen en een incident bij Diffutherm B.V. dat noopt tot bedrijfsverplaatsing. Met een gecombineerde verplaatsing van milieucategorie 4-bedrijven zoals Kranenbouw B.V. en Diffutherm kan de belasting van bedrijvigheid op de omliggende woonbebouwing afnemen en komen modernere bedrijfskavels beschikbaar. Als nieuwe locatie voor Kranenbouw B.V. kwam weliswaar in eerste instantie het Kempisch Bedrijven Park in aanmerking, maar gezien de grootte van het bedrijf was dit niet haalbaar. Aangezien de financiële haalbaarheid van de verplaatsing van Diffutherm B.V. afhankelijk is van een verplaatsing van het bedrijf Kranenbouw B.V. van het bedrijventerrein 't Stoom, is besloten dit laatste bedrijf naar het terrein Waterlaat VI te verplaatsen, hetgeen in overeenstemming is met de structuurvisie. Verder heeft de raad gesteld dat de vraag of Kranenbouw B.V. elders zou kunnen worden gehuisvest, niet van belang is met het oog op de vraag of het bedrijf op de betreffende locatie ruimtelijk inpasbaar is.
Ten aanzien van het uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op de voorziene bedrijfsgebouwen heeft de raad gesteld dat het zicht kan worden ontnomen als een 10 meter hoge bomenrij wordt aangelegd op de smalle strook grond met de bestemming "Groen" tussen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Kranenbouwbedrijf" en het zuidelijke deel van het plangebied.
3.2. Aan de gronden in het noorden van het plangebied is de bestemming "Bedrijf - Kranenbouw" toegekend. In artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels is bepaald dat de voor "Bedrijf - Kranenbouwbedrijf" aangewezen gronden bestemd zijn voor een kranenbouwbedrijf, zijnde een bedrijf in de milieucategorie 4.1.
Ingevolge lid 4.2.2, aanhef en onder d, in samenhang met de verbeelding, mag de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 15 meter bedragen.
In lid 4.2.4, onder e, is bepaald dat maximaal 3 torenkranen en maximaal 3 portaalkranen mogen worden opgericht tot een hoogte van 50 meter respectievelijk 25 meter voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten.
3.3. Over de noodzaak van verplaatsing overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behalve Diffutherm B .V. ook Kranenbouw B.V. van de bestaande locatie verplaatst moest worden met het oog op de noodzakelijke herstructurering van bedrijventerrein 't Stoom, ten einde de woon- en leefkwaliteit in de nabijgelegen woonwijk te verbeteren. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het kranenbouwbedrijf vanwege haar karakteristieke bedrijfsvoering met zeer extensieve bebouwing niet inpasbaar is op het Kempisch Bedrijven Park. De raad heeft ter zitting verklaard dat bij het alternatievenonderzoek ook andere bedrijfsterreinen zijn betrokken, maar dat deze terreinen zich vanwege de grootschaligheid van Kranenbouw B.V. niet leenden als alternatieve locatie voor het bedrijf. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Voorts is in de gemeentelijke structuurvisie, die in 2010 is vastgesteld, de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Waterlaat met het terrein Waterlaat VI opgenomen. Hierbij is aangegeven dat het terrein Waterlaat VI compensatie biedt voor het bedrijfsterrein van Kranenbouw B.V. op 't Stoom en dat de exploitatie van het bedrijventerrein Waterlaat VI het mede mogelijk maakt om het bedrijf Diffutherm B.V. te verplaatsen. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de structuurvisie.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad geen ruimtelijk relevante overwegingen aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd en wordt dit plan, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, niet louter door financiële motieven gedragen. Het betoog faalt.
3.4. Over de maximale toegestane hoogte van de kranen overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat het voor de bedrijfsvoering van Kranenbouw B.V. noodzakelijk is dat kranen worden opgesteld en dat het aannemelijk is dat deze, ook indien een tien meter hoge bomenrij wordt geplant, meestal zichtbaar zullen zijn vanuit de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Naar het oordeel van de Afdeling leent het bestemmingsplan zich er evenwel niet voor om gedetailleerd te bepalen hoelang en met welke frequentie kranen mogen worden opgesteld.
Over de planologische verzekering dat de bomenrij wordt aangelegd overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de raad een aan te leggen bomenrij noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. De Afdeling acht dit standpunt, gelet op de ruimtelijke situering van het plandeel waar de kranen mogelijk worden gemaakt, niet onredelijk. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid zich op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van de bomenrij niet in het plan behoefde te worden geregeld. De Afdeling merkt daarbij nog op dat de raad ter zitting heeft toegezegd dat de bomenrij als onderdeel van de in één fase te realiseren gehele groenstructuur met het oog op de wel wenselijk geachte landschappelijke inpassing daadwerkelijk geplant zal worden. Het betoog faalt.
Evenemententerrein
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen geluidoverlast en verkeershinder vanwege het evenemententerrein. Volgens hen is hier ten onrechte geen onderzoek naar gedaan. Verder voeren zij aan dat de planregels betrekking hebben op evenementen met maximaal 3.000 bezoekers dan wel 1.000 bezoekers, maar dat het plan geen regels bevat over het aantal kleine evenementen met minder bezoekers. Verder is volgens hen in het plan ten onrechte niet geregeld wanneer in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en waar uiteindelijk geparkeerd mag worden.
4.1. In artikel 6, lid 6.1 is bepaald dat de voor "Recreatie - Evenemententerrein" aangewezen gronden bestemd zijn voor een evenemententerrein met de daarbij behorende wegen en paden, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 6.3, onder a, is bepaald dat maximaal 2 evenementen per kalenderjaar met maximaal 3.000 bezoekers en met een maximale duur van 3 aaneengesloten dagen zijn toegestaan, mits in voldoende parkeergelegenheid per evenement wordt voorzien.
Ingevolge het bepaalde onder b zijn er maximaal 8 evenementen per kalenderjaar toegestaan met maximaal 1.000 bezoekers en met een maximale duur van 2 aaneengesloten dagen, mits in voldoende parkeergelegenheid per evenement wordt voorzien.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 2.21, tweede lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening voorwaarden worden verbonden aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
4.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat beoogd is maximaal 10 evenementen per jaar toe te staan met het oog op het voorkomen van onaanvaardbare overlast in de omgeving. Ongeacht het aantal bezoekers telt een evenement mee bij dit maximumaantal van tien. Met betrekking tot de milieugevolgen voor de omgeving, heeft de raad gesteld dat het gebruik van dit evenemententerrein vergelijkbaar is met een veldsportcomplex. Dergelijke complexen zijn in de VNG-brochure aangewezen als categorie 3.1-inrichtingen. Hiervoor is een richtafstand tot woningen van 50 meter aanbevolen. Aan deze afstand wordt in dit geval voldaan. Verder heeft de raad gesteld dat bepaalde evenementen gepaard kunnen gaan met muziek en daardoor meer geluidbelasting dan een veldsportcomplex kunnen veroorzaken op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen. Volgens de raad hoeft niet voor onaanvaardbare geluidhinder te worden gevreesd. Hij wijst er op dat in het evenementenbeleid van de gemeente Bergeijk voorschriften voor de geluidbelasting en de duur van evenementen zijn opgenomen en dat hieraan wordt getoetst bij het verlenen van de vergunning die op grond van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de APV) voor een evenement moet worden aangevraagd. Over het parkeren heeft de raad ter zitting verklaard dat de ervaring is dat bij evenementen met 1.000 bezoekers het grootste deel hiervan per fiets komt en dat ongeveer 125 parkeerplaatsen voor auto's nodig zijn. Verder betoogt hij dat het westelijke deel van het evenemententerrein ruimte biedt voor 160 parkeerplaatsen en dat de omliggende weilanden ook kunnen worden gebruikt om te parkeren. Gezien de beschikbare ruimte in de omgeving behoeft volgens hem daarom niet voor parkeeroverlast op de Weebosserweg te worden gevreesd.
4.3. Over het maximum aantal evenementen overweegt de Afdeling dat de raad weliswaar heeft beoogd het totaal aantal evenementen te beperken tot tien per jaar, maar dat dit niet ondubbelzinnig uit de planregels blijkt. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3.2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Over de verwijzing van de raad naar de APV, waarin een vergunningplicht voor evenementen is opgenomen, en het ter zake gevoerde evenementenbeleid overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 29 februari 2012, in zaak nr. 201002029/1/T1/R2, is een evenementenvergunning ingevolge de APV met name ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde en vormt de APV geen toetsingskader voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement of een evenemententerrein. De omstandigheid dat de APV de mogelijkheid biedt om geluidvoorschriften te verbinden aan een evenementenvergunning leidt niet tot een ander oordeel, omdat die evenmin zijn bedoeld om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Dat evenementen mede worden gereguleerd door de APV kan derhalve geen reden zijn om een ruimtelijke afweging van een evenemententerrein ter plaatse en de gevolgen daarvan voor de omgeving achterwege te laten. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat een beoordeling heeft plaatsgevonden van de te verwachten parkeerbehoefte en de te verwachten geluidbelasting van het evenemententerrein op basis van de maximaal (beoogde) mogelijkheden die het plan biedt. Het bestreden besluit is daarmee niet zorgvuldig voorbereid en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen. Het betoog slaagt.
4.4. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte enkel een vormvrije milieueffectrapportage heeft uitgevoerd voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Kranenbouwbedrijf" en niet tevens voor het plandeel met de bestemming "Recreatie - Evenemententerrein". Volgens hem had dit wel gemoeten in het kader van een goede ruimtelijke ordening, omdat aan het gebruik van het evenemententerrein milieueffecten verbonden zijn.
4.5. In artikel 2, vijfde lid, van het Besluit Milieueffectrapportage is bepaald dat voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen geldt. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer:
a. in zodanige gevallen en
b. in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Hiervan zijn uitgezonderd de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.
In het zesde lid is bepaald, dat voor de vaststelling of een activiteit valt binnen de in het vijfde lid bedoelde categorieën van gevallen, de totale activiteit wordt beschouwd, inclusief eventuele grensoverschrijdende onderdelen.
4.6. Een evenemententerrein wordt niet genoemd onder onderdeel D van het Besluit Milieueffectrapportage. Evenmin ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat het evenemententerrein behoort tot een onderdeel van het bedrijventerrein waarop Kranenbouw B.V. wordt gevestigd en dat daarom op grond van artikel 2.5, zesde lid, van het Besluit Milieubeheer het evenemententerrein in de vormvrije milieueffectrapportage die de raad voor het bedrijfsterrein heeft uitgevoerd, had moeten betrekken. Gezien het voorgaande behoefde de raad geen vormvrije milieueffectrapportage voor het evenemententerrein op te stellen. Dit betoog faalt.
5. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Evenemententerrein" is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
6. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk van 19 april 2012, kenmerk 6d, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Waterlaat VI", voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Evenemententerrein";
III. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
IV. draagt de raad van de gemeente Bergeijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor onder II vermelde deel wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Bergeijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
361.