ECLI:NL:RVS:2013:1958

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201305618/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Watertoren' vastgesteld door de raad van de gemeente Moerdijk

Op 13 november 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Watertoren', dat op 25 april 2013 door de raad van de gemeente Moerdijk is vastgesteld. De appellant, wonend te Zevenbergen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De raad heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd. De zaak is behandeld op 1 november 2013, waarbij de appellant en de raad, vertegenwoordigd door A.P.M. de Jong en ing. G.J.S. Verhagen, aanwezig waren. Ook zijn twee besloten vennootschappen als partijen gehoord.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een watertoren naar een gebouw met vijf appartementen. De appellant betoogt dat de raad ten onrechte het bouwvlak tot aan het voetpad heeft vastgesteld, wat zou leiden tot een verkeersonveilige situatie.

De raad heeft echter een verkeersveiligheidsonderzoek laten uitvoeren, waaruit blijkt dat het oprijzicht en de verkeersveiligheid niet verslechteren door het plan. De Afdeling concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zichtafstand van 60 meter onvoldoende is voor een veilige uitrit. Gelet op deze overwegingen heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305618/1/R3.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Zevenbergen, gemeente Moerdijk,
en
de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Watertoren" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door A.P.M. de Jong, werkzaam bij de gemeente, en ing. G.J.S. Verhagen, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid H & M Investments B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en Beheer- en Beleggingsmaatschappij Keli B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partijen gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een watertoren naar een gebouw met vijf appartementen op de hoek van De Meeren en de Galgenweg. De appartementen worden deels in de watertoren en deels in het daaromheen voorziene gebouw gerealiseerd.
3. [appellant], die op het perceel [locatie] woont, betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover het bouwvlak ten behoeve van de bouw van het appartementengebouw is voorzien tot aan het voetpad aan de zijde van De Meeren, ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat hij als gevolg van de bouw van dit gedeelte van het appartementengebouw vanuit de oprit van zijn naastgelegen woning nog minder zicht heeft op de openbare weg, waardoor een nog verkeersonveiligere situatie op De Meeren ontstaat. Dit komt mede omdat de weg ter plaatse een bocht maakt. Gelet hierop had de voorgevelrooilijn van dit gedeelte van het appartementengebouw met een afstand van 5 m, net als bij zijn woning en andere woningen in de omgeving, of in ieder geval met een afstand van 1 m verder van het voetpad naar achteren moeten worden verplaatst.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid bij het in- en uitrijden van het perceel [locatie] aan de hand van een simulatie is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek is dat het oprijzicht, te weten het uitzicht vanaf 5 m voor een uitrit, vanaf het perceel [locatie] en de verkeersveiligheid door het plan niet zullen verslechteren. Het plan voldoet volgens de raad ook aan de stedenbouwkundige eisen, waarbij rekening is gehouden met de positie van de watertoren, de wegenstructuur en de woningen in de directe omgeving. Gelet op het voorgaande heeft de raad geen aanleiding gezien om het plan aan te passen.
3.2. Aan de gronden waarop het appartementengebouw is voorzien, is de bestemming "Wonen" toegekend. Er is een bouwvlak toegekend dat gelijk is aan het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen". De omliggende gronden hebben de bestemming "Tuin".
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder c, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw binnen de bestemming "Tuin" ten hoogste 1 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder 4.2.1, gelden op de gronden met de bestemming "Wonen" de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden gebouwd in een bouwvlak;
b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte;
(…).
3.3. De Afdeling stelt vast dat het zuidwestelijke deel van het bouwvlak op één punt grenst aan een buiten het plangebied gelegen voetpad, dat voorbij de woning van [appellant] richting het voorziene appartementengebouw in een bocht loopt. Blijkens de verbeelding bedraagt de maximale bouwhoogte van dit gedeelte van het appartementengebouw 4,5 m. De voorgevelrooilijn ligt voor dat deel in het verlengde van de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woningen aan De Meeren. De raad heeft de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid laten beoordelen door een verkeersdeskundige, waarbij als uitgangspunt is gehanteerd dat een gedeelte van het appartementengebouw tot aan het voetpad is gebouwd en er voor de voorgevelrooilijn erfafscheidingen staan met een maximale bouwhoogte van 1 m. Gelet hierop is uitgegaan van de maximale planologische invulling van het plan. Uit de door de verkeersdeskundige opgestelde memo volgt dat het oprijzicht vanaf [locatie] in de richting van het appartementengebouw ongeveer 60 m is en dat de kruising met de Kerkhofweg zichtbaar is, hetgeen [appellant] niet heeft bestreden. Dit is volgens het memo voldoende voor wegen als De Meeren met een maximale toegestane snelheid van 50 km per uur. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een zichtafstand van 60 m niet voldoende verkeersveilig moet worden geacht bij het uitrijden van de uitrit van [locatie]. Gelet hierop ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de voorgevelrooilijn van het appartementengebouw met een afstand van minimaal 1 m verder van het voetpad naar achteren had moet worden verplaatst.
3.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
288-709.