201304433/1/R6.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,
2. [appellant sub 2], wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,
3. [appellanten sub 3] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,
4. [appellant sub 4], wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,
5. [appellant sub 5], wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Renkum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Munninghofflaan e.o., 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 5] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Ruiter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Vivare Projecten B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 14 woningen aan de Munninghofflaan te Oosterbeek en een actuele juridisch-planologische regeling van een aantal wegen in de omgeving.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
3. De raad stelt dat [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen vanaf hun percelen geen zicht hebben op het door hen bestreden plandeel met de bestemming "Wonen", zodat zij geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het plan en hiertegen geen beroep kunnen instellen.
3.1. Gelet op de ter zitting getoonde foto’s hebben [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zicht op de gronden in het plandeel met de bestemming "Wonen". Om deze reden zijn [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] aan te merken als belanghebbenden bij het besluit tot vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en kunnen zij daartegen beroep instellen.
3.2. Het beroep van [appellant sub 5] en anderen is mede namens [persoon A] en [persoon B] ingesteld, die wonen op een afstand van ongeveer 238 m van de gronden in het plandeel met de bestemming "Wonen". Vanuit hun woning hebben [persoon A] en [persoon B] geen zicht op het betrokken plandeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door hen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts hebben [persoon A] en [persoon B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee moet worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. Voor zover [persoon A] er ter zitting op heeft gewezen dat zij dagelijks in het plangebied komt, onder meer om met de fiets de kinderen naar school te brengen, overweegt de Afdeling dat zij zich hiermee onvoldoende onderscheidt van willekeurige andere bezoekers van het plangebied.
De conclusie is dat [persoon A] en [persoon B] geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep van [appellant sub 5] en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het namens [persoon A] en [persoon B] is ingesteld.
Inhoudelijk
4. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen betogen dat de raad ten onrechte geen inspraak heeft geboden over de ontwikkeling in het plandeel met de bestemming "Wonen". Zij stellen dat de raad zich had moeten houden aan de bepalingen over inspraak in de door de raad op 20 december 2006 vastgestelde notitie "Kaderstelling SPvE Dennenkamp" (hierna: de kaderstelling). Hierin staat volgens hen dat een schetsontwerp met minimaal twee varianten moet worden gemaakt, een klankbordgroep moet worden geconsulteerd en een publiekspresentatie moet worden gehouden ter consultatie van de bewoners.
4.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat daar in dit geval ook van zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen betogen dat de ontwikkeling in het plandeel met de bestemming "Wonen" niet past in de omgeving. Zij stellen in dit verband dat de raad zich ten onrechte niet heeft gehouden aan de stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten in de kaderstelling.
5.1. De raad stelt dat het bestreden plandeel voldoet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van de kaderstelling. De maximale bouwhoogten passen volgens de raad bij andere gebouwen in de omgeving. De grootste hoogte van 9,5 m is weliswaar iets hoger dan de woningen aan de Wouter Klaassenlaan, maar dit deel van het bouwvlak is verder van de straat af gelegen. Ook gelet op de afstand tot die woningen is dit uit ruimtelijk oogpunt volgens de raad niet ongewenst. Voor het overige heeft de kaderstelling betrekking op welstandsaspecten die niet van belang zijn voor de inhoud van het plan, aldus de raad.
5.2. In het plandeel met de bestemming "Wonen" is de maximale bouwhoogte voor gebouwen in het noordwesten 6,5 m en in het zuidoosten 9,5 m. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder c, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van trappen, trappenhuizen met bijbehorende galerij met balkonhekken maximaal 10 m.
5.3. In de kaderstelling staat, voor zover hier van belang:
"(…)
b. Architectonische uitwerking die past in de parkachtige omgeving, cf. raadsbesluit 2004 en de gestelde kaders,
• Géén massief ogende frontgevels/bouwblokken
• Passende en ingetogen verschijningsvorm
• Differentiatie in gevelopbouw/gevelindeling
• Acceptabele belevingswaarde en uitstraling, passend bij de locatie
c. Maximaal 3 bouwlagen (stedenbouwkundige visie),
• Maximale hoogte 10,00 mtr. boven huidige maaiveld
• Bij maximaal 20 % van het totale bouwoppervlak 11,00 mtr. boven huidige maaiveld (uitsluitend ten behoeve van dakopbouw voor liftinstallatie en overige installaties),
• In relatie en afstemming met aanliggende woonomgeving (…)".
5.4. Gelet op de maximaal toegelaten bouwhoogten in het plandeel met de bestemming "Wonen" is in zoverre aan de kaderstelling voldaan. Wat betreft de afstemming met de aanliggende woonomgeving, is van belang dat de woonbebouwing die het dichtst bij de bestaande woningen aan de Wouter Klaassenlaan is voorzien maximaal 6,5 m hoog mag zijn en dat de woonbebouwing die 9,5 m hoog mag zijn, gezien vanuit de bestaande woningen, daarachter is gesitueerd. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook in zoverre aan de kaderstelling is voldaan. De overige uitgangspunten van de kaderstelling betreffen welstandsaspecten die in dit geval niet in het plan kunnen worden geregeld. Hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd, biedt dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is.
6. [appellant sub 1] vreest dat als gevolg van de woningbouw in het plandeel met de bestemming "Wonen" zijn privacy zal worden aangetast.
6.1. De raad stelt dat de situatie ten oosten van het perceel van [appellant sub 1] weliswaar verandert, maar dat geen onaanvaardbare gevolgen voor de privacy van [appellant sub 1] zullen ontstaan. Het bouwvlak in het bestreden plandeel is voorzien op 15 m van het perceel van [appellant sub 1] en op 18 m van diens woning. Daartussen is de Wouter Klaassenlaan gelegen. Vanwege de situering van de voorziene bebouwing zou alleen vanuit enkele woningen op de eerste verdieping van het westelijke gebouw enige mate van inkijk in de tuin van [appellant sub 1] mogelijk zijn. De raad wijst erop dat vanuit de bestaande woningen naast [appellant sub 1] meer zicht bestaat op diens perceel. Bovendien zal nog groen worden aangelegd tussen het perceel van [appellant sub 1] en de nieuw te bouwen woningen, aldus de raad.
6.2. Niet in geschil is dat het bouwvlak in het plandeel met de bestemming "Wonen" is voorzien op 15 m van het perceel van [appellant sub 1] en op 18 m van diens woning. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat [appellant sub 1] op zijn perceel als gevolg van de realisering van het plan minder privacy zal ervaren. Dit neemt niet weg dat het bestreden plandeel betrekking heeft op een inbreidingslocatie waarbij de gekozen afstand tot andere woonbebouwing in een bebouwde omgeving niet ongebruikelijk is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het mogelijk maken van woningbouw op de gronden in het bestreden plandeel dan aan het belang van [appellant sub 1] gevrijwaard te blijven van enige vermindering van privacy op zijn perceel.
7. Ook [appellant sub 3] vreest dat als gevolg van de woningbouw in het plandeel met de bestemming "Wonen" zijn privacy zal worden aangetast. Hij wijst erop dat op korte afstand van de erfgrens woningen mogen worden gebouwd. Door het raam in de zijkant van zijn woning is op deze wijze inkijk in zijn woning mogelijk. Ook verdwijnt het uitzicht uit dit raam, aldus [appellant sub 3].
7.1. De raad stelt dat het voorliggende plan voor [appellant sub 3] geen grote wijziging met zich brengt ten opzichte van het voorheen geldende plan. Het bouwvlak van het bestreden plandeel is gelegen op een afstand van 2 tot 2,8 m van het perceel van [appellant sub 3] en mag tot 6,5 m hoog worden bebouwd. Het voorheen geldende plan stond reeds op 2 m van de erfgrens bebouwing toe van maximaal 4,5 m hoog. De raad wijst op de uitgevoerde planschaderisicoanalyse, waarin wordt geconcludeerd dat de vaststelling van het plan niet leidt tot aanspraken op een tegemoetkoming in planschade.
7.2. Niet in geschil is dat het voorheen geldende plan op 2 m van het perceel van [appellant sub 3] bebouwing toestond van 4,5 m hoog. Evenmin is in geschil dat het plandeel met de bestemming "Wonen" op ongeveer 2 tot 2,8 m van de erfgrens voorziet in bebouwing van maximaal 6,5 m hoog. Hierdoor is aannemelijk dat het bestreden plandeel voor [appellant sub 3] leidt tot enige vermindering van privacy en uitzicht. Dit neemt niet weg dat, zoals hiervoor onder 6.2. reeds is overwogen, het bestreden plandeel betrekking heeft op een inbreidingslocatie waarbij de gekozen afstand tot andere woonbebouwing in een bebouwde omgeving niet ongebruikelijk is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het mogelijk maken van woningbouw op de gronden in het bestreden plandeel dan aan het belang van [appellant sub 3] om gevrijwaard te blijven van enige vermindering van privacy en uitzicht op zijn perceel.
8. Het beroep van [appellant sub 3] is voorts gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover dit grenst aan zijn perceel. [appellant sub 3] wijst erop dat is voorzien in de aanleg van een parkeervoorziening direct grenzend aan zijn perceel. Hij vreest als gevolg hiervan geluid- en geurhinder alsook verlies van rust en privacy in zijn achtertuin.
8.1. De raad stelt dat de parkeervoorziening naast het perceel van [appellant sub 3] niet tot onaanvaardbare hinder zal leiden. In dit verband wijst de raad erop dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Oosterbeek 1983" de betrokken gronden ook mochten worden gebruikt voor parkeerdoeleinden, aldus de raad.
8.2. In het voorheen geldende plan "Oosterbeek 1983" zijn de betrokken gronden bestemd voor "Bijzondere doeleinden algemeen". De voorschriften van dat plan sluiten gebruik van deze gronden voor parkeerdoeleinden niet uit. Niet in geschil is dat de betrokken gronden feitelijk niet als parkeerterrein in gebruik waren. Daarom kan niet worden uitgesloten dat [appellant sub 3] een toename van verkeersgerelateerde hinder zal ondervinden als gevolg van het toekennen van de bestemming "Verkeer" aan de gronden die grenzen aan zijn achtertuin. De Afdeling ziet in hetgeen Van Leyen heeft aangevoerd evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de ontwikkeling die het bestreden plandeel mede mogelijk maakt dan aan het belang van Van Leyen om van verkeersgerelateerde hinder gevrijwaard te blijven.
Conclusie en proceskosten
9. Het beroep van [appellant sub 5] en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het namens [persoon A] en [persoon B] is ingesteld.
10. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 5] en anderen niet-ontvankelijk voor zover het namens [persoon A] en [persoon B] is ingesteld;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Jacobs
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
717.