201301834/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 22 januari 2013 in zaak nr. 12/3678 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen onder meer de bouw van overkappingen en de vergroting van een hobbyruimte op het perceel [locatie] te Gendt (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door H.P.T. Nas en D. Brouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [eigenaar], eigenaar van het perceel, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4.6, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek om handhaving van 17 oktober 2011 moet worden aangemerkt als een herhaald verzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Hiertoe voert hij aan dat hij aan deze aanvraag nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in dat artikel ten grondslag heeft gelegd. [appellant] betoogt voorts dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in overeenstemming met de bouwvergunning is gebouwd, zodat het besluit wegens strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur niet in stand kan blijven.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 18 april 2012 in zaak nr. 201109463/1/A1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.2. Bij besluit van 13 mei 2009 heeft het college een verzoek om handhaving afgewezen, waarbij de gestelde afwijking tussen de feitelijke situatie en de op 5 november 2008 verleende bouwvergunning is betrokken. Bij besluit op bezwaar van 18 februari 2010 heeft het college dit besluit gehandhaafd, omdat uit controles is gebleken dat de situatie in overeenstemming is met de verleende bouwvergunning.
De Afdeling stelt vast dat [appellant] niet betwist dat zowel aan het besluit van 3 januari 2012 als aan het besluit van 13 mei 2009 een verzoek om handhaving van hetgeen in afwijking van de op 5 november 2008 verleende bouwvergunning is gebouwd ten grondslag ligt. De rechtbank heeft het verzoek van 17 oktober 2011 terecht als een herhaalde aanvraag aangemerkt. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat de feitelijke situatie anders is dan het college destijds heeft beweerd, doordat de vergunde overkapping direct achter de bergruimte nog altijd meerdere wanden heeft, betreft geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als hiervoor omschreven. De vaststelling van de feiten is onderdeel geweest van de eerdere procedure en [appellant] is in de gelegenheid geweest zijn standpunt daarover naar voren te brengen. Aan een toetsing van de motivering van het thans bestreden besluit wordt derhalve niet toegekomen.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
270-789.