ECLI:NL:RVS:2013:1945

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201302799/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het terugkeerbesluit van de staatssecretaris werd vernietigd. De vreemdeling was opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, maar de rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit onterecht was. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij had moeten onderzoeken of de vreemdeling aan Italië had kunnen worden overgedragen. De vreemdeling beschikte over een geldige verblijfsvergunning van Italië, maar had niet voldaan aan eerdere bevelen om naar Italië terug te keren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit heeft genomen, omdat de vreemdeling niet aan de verplichtingen heeft voldaan en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond wordt verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling toetst het beroep van de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit in het licht van de door hem ingebrachte beroepsgronden, maar verklaart dit beroep ongegrond. De beslissing van de Afdeling wordt openbaar uitgesproken op 6 november 2013.

Uitspraak

201302799/1/V3.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2013 in zaak nr. 13/60 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2012 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het terugkeerbesluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Volgens artikel 3, derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) wordt voor de toepassing van de richtlijn onder terugkeer verstaan het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:
- zijn land van herkomst, of
- een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of
- een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten.
Volgens artikel 4, vierde lid, laat de richtlijn onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen aannemen of handhaven die gunstiger zijn voor de personen op wie de richtlijn van toepassing is, mits deze bepalingen verenigbaar zijn met de richtlijn.
Volgens artikel 6, eerste lid, vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Volgens het tweede lid wordt de onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd, of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de betrokkene vereist is, is het eerste lid van toepassing.
Volgens het derde lid kunnen lidstaten er van afzien een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land die, op grond van een op de datum van inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn geldende bilaterale overeenkomst of regeling, door een andere lidstaat wordt teruggenomen. De lidstaat die de betrokken onderdaan van een derde land heeft teruggenomen past het eerste lid toe.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) stelt de staatssecretaris de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
(…)
b. de vreemdeling in bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of
c. de vreemdeling door een andere lidstaat van de EU wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling.
Ingevolge het derde lid wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
2. Niet in geschil is dat de vreemdeling in het bezit is van een door Italië afgegeven geldige verblijfsvergunning en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de op 18 november 2012 en 1 december 2012 gegeven bevelen zich zelfstandig naar het grondgebied van die lidstaat te begeven.
3. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij had moeten onderzoeken of de vreemdeling op de voet van artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn aan Italië had kunnen worden overgedragen en dat hij daarom geen terugkeerbesluit had hoeven nemen.
Daartoe betoogt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn slechts van toepassing is op een derdelander die ook in de aangezochte lidstaat geen verblijfsrecht heeft. De vreemdeling heeft wel een verblijfsrecht, aangezien hij een geldige verblijfsvergunning voor Italië heeft. Bovendien is Nederland volgens de staatssecretaris geen partij bij een terug- of overnameovereenkomst met Italië. Op de vreemdeling is daarom artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn van toepassing en nu hij geen gevolg heef gegeven aan de aan hem op 18 november 2012 en 1 december 2012 gegeven bevelen zelfstandig naar Italië te vertrekken, biedt deze bepaling geen andere mogelijkheid dan het nemen van een terugkeerbesluit, aldus de staatssecretaris.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 april 2012 in zaak nr. 201103734/1/V3 is artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn slechts van toepassing op illegaal in Nederland verblijvende derdelanders die geen verblijfsrecht in een andere lidstaat hebben. Artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is thans geïmplementeerd in artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Er bestaat geen grond over die bepaling anders te oordelen dan in voormelde uitspraak over artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is geoordeeld.
Nu de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat en de staatssecretaris zich onbestreden op het standpunt heeft gesteld dat Nederland geen partij is bij een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling met Italië, is artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet van toepassing.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 6 augustus 2012 in zaak nr. 201205597/1/V3 overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris ingevolge de laatste volzin van artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000 gehouden was een terugkeerbesluit te nemen, aangezien de vreemdeling niet heeft voldaan aan de bevelen van 18 november 2012 en 1 december 2012 om zich zelfstandig naar Italië te begeven.
De rechtbank heeft dat niet onderkend. De grief slaagt in zoverre.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 30 december 2012 van de staatssecretaris toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
5. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, zodat hem ten onrechte is opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De vreemdeling betoogt daartoe, voor zover thans van belang, dat hij naar Nederland is gekomen met een geldig Italiaans verblijfsdocument en dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan, omdat hij verblijft bij [persoon] en door hem wordt onderhouden. Voorts is zijn adres bekend bij de politie, aldus de vreemdeling.
5.1. Aan het terugkeerbesluit is onder meer ten grondslag gelegd dat de vreemdeling:
a. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
b. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.2. Nu niet in geschil is dat de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan de op 18 november 2012 en 1 december 2012 gegeven bevelen zich zelfstandig naar Italië te begeven, heeft de staatssecretaris de onder a. vermelde grond terecht aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd.
De vreemdeling heeft blijkens de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van het gehoor bij het terugkeerbesluit en van het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) van 30 december 2012 verklaard dat hij geen geld heeft. Voorts is voor het antwoord op de vraag of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan bepalend of hij zelfstandig beschikt over een inkomen. Nu de vreemdeling, naar hij heeft gesteld, door [persoon] wordt onderhouden, beschikt hij niet zelfstandig over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft deze grond derhalve eveneens terecht aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd.
Deze gronden geven in beginsel voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank dat de staatssecretaris bij die gelegenheid onbetwist heeft aangevoerd dat de vreemdeling eerder in Nederland is geweest, in bewaring is gesteld en is uitgezet. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten.
De beroepsgrond faalt.
6. De vreemdeling heeft voorts betoogd dat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit van 30 december 2012 slechts summier is geïnformeerd. Hem is niet gevraagd of zich omstandigheden voordoen die tot het afzien van het nemen van dit terugkeerbesluit dan wel het toekennen van een vertrektermijn hadden kunnen leiden. Voorts is geen folder over het terugkeerbesluit in een voor hem begrijpelijke taal uitgereikt. De vreemdeling acht daarnaast opmerkelijk dat hij zou hebben verklaard dat hij geen familie heeft in de Europese Unie, nu zijn ouders in Italië wonen en de Italiaanse nationaliteit bezitten, aan welke omstandigheid hij zijn verblijfsrecht in dat land ontleent.
6.1. De staatssecretaris heeft reeds in het op 18 november 2012 gegeven bevel toegelicht dat het niet naleven daarvan kan leiden tot het nemen van een terugkeerbesluit en terugkeer naar een land buiten de Europese Unie. Uit voormeld proces-verbaal van gehoor bij het terugkeerbesluit blijkt dat de vreemdeling bij die gelegenheid is geïnformeerd over het te nemen terugkeerbesluit en de gevolgen daarvan. Blijkens dit proces-verbaal van gehoor alsmede voormeld proces-verbaal van het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vb 2000 heeft de vreemdeling bij die gelegenheden bovendien verklaard dat hij twee maal eerder een formulier heeft gekregen waarbij hem is toegelicht dat hij naar Italië moet terugkeren. Voorts blijkt dat hij daaraan bewust niet heeft voldaan omdat hij geen geld had en hij, naar hij heeft verklaard, niet de moeite heeft genomen geld te laten overmaken door familieleden. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling onvoldoende is geïnformeerd.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. is overwogen, bestaat, anders dan de vreemdeling betoogt, geen ruimte om van het nemen van een terugkeerbesluit af te zien. Dat de vreemdeling naar gesteld familie in Italië heeft, behoefde de staatssecretaris geen aanleiding te geven om een vertrektermijn toe te kennen, nu hij op 18 november 2012 en 1 december 2012 in de gelegenheid is gesteld zelfstandig naar dat land terug te keren en hij daaraan bewust niet heeft voldaan.
De beroepsgrond faalt.
7. Het beroep van de vreemdeling is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2013 in zaak nr. 13/60;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
347-699