201301833/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 22 januari 2013 in zaak nr. 12/2756 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2011 heeft het college het verzoek om handhavend optreden tegen het gebruik van het bijgebouw op het perceel [locatie] te Gendt (hierna: het perceel) als schoonheids- en pedicuresalon
niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door H.P.T. Nas en D. Brouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [eigenaar], eigenaar van het perceel, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" rust op het gedeelte van het perceel waar het bijgebouw staat de bestemming "Erf".
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming erf bestemd voor erf bij de gebouwen op de aangrenzende bebouwingsstrook en in samenhang daarmee voor:
a. woonruimte behorende tot en aangebouwd aan woonhuizen op de aangrenzende bebouwingsstrook;
b. (…)
c. autoboxen, bergplaatsen en andere bijgebouwen zoals hobbykassen, praktijk- en hobbyruimten;
d. met de bestemming verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het bijgebouw als schoonheids- en pedicuresalon in strijd is met artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften, en dat het college in verband daarmee ten onrechte het verzoek om handhavend optreden heeft afgewezen. [appellant] voert hiertoe aan dat een schoonheids- en pedicuresalon niet kan worden aangemerkt als praktijkruimte en deze bovendien alleen door de hoofdbewoner mag worden gebruikt. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van de schoonheids- en pedicuresalon voor overlast voor omwonenden en een onoverzichtelijke verkeerssituatie zorgt en het college hierdoor in redelijkheid niet van handhavend optreden mocht afzien.
3.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften is een praktijkruimte als bijgebouw toegestaan. Het begrip praktijkruimte is niet gedefinieerd in de planvoorschriften. Voor de uitleg van dit begrip kan worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. Door hierbij aan te sluiten ontstaat geen strijd met het verbod van willekeur. In dit verband kan onder verwijzing naar het Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal worden gesteld dat een praktijkruimte een ruimte is, die voor verschillende beroepen kan worden gebruikt. Gelet hierop kan het bijgebouw dat in gebruik is bij een schoonheidsspecialiste/pedicure worden aangemerkt als praktijkruimte. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat het gebruik van een praktijkruimte enkel door de hoofdbewoner van het perceel mag worden uitgeoefend. De planvoorschriften bepalen dit niet expliciet en anderszins kan dit ook niet uit de bewoordingen van de planvoorschriften worden opgemaakt. Gelet op het voorgaande is het gebruik van het bijgebouw als schoonheids- en pedicuresalon door de inwonende dochter van [eigenaar] niet in strijd met het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Hierdoor wordt aan de door [appellant] beoogde belangenafweging niet toegekomen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
270-789.