201203419/1/R1
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te Vriezenveen, gemeente Twenterand, en [appellant B], wonend te Vriezenveen, gemeente Twenterand (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
en
de raad van de gemeente Twenterand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante] en de raad hebben hun zienswijze daarop uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door drs. E. Nijhuis en J. Schepers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 30 januari 2013, nr. 201203419/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de uitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 7 februari 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 16 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied, partiële herziening [locatie]" vastgesteld.
[appellante] is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over het besluit van 16 april 2013 naar voren te brengen. [appellante] heeft bij brief van 6 juni 2013 haar zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 5.3 en 6.3 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 7 februari 2012 voor zover het betreft het deel van het perceel [locatie] met de bestemming "Wonen - Karakteristiek" en artikel 25 van de planregels, voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie] en daarin is bepaald dat onder met de bestemmingsomschrijving strijdig gebruik wordt begrepen op- en overslag van goederen voor zover deze van de openbare weg af zichtbaar is, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is op deze punten gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
In hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt in zoverre evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep tegen het besluit van 7 februari 2012 is in zoverre ongegrond.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen met inachtneming van overweging 5.3 het besluit te wijzigen door het vaststellen van een andere planregeling voor het deel van het perceel [locatie] waaraan de bestemming "Wonen - Karakteristiek" is toegekend.
Voorts is bij die uitspraak de raad opgedragen met inachtneming van overweging 6.3 het besluit te wijzigen door het vaststellen van een andere planregeling voor het perceel [locatie] wat betreft de zichtbaarheid van de op- en overslag van goederen vanaf de openbare weg.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 16 april 2013 het bestemmingsplan "Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied, partiële herziening [locatie]" vastgesteld.
In het plan is voor het deel van het perceel [locatie] waaraan in het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied" de bestemming "Wonen - Karakteristiek" was toegekend de bestemming "Bedrijf" toegekend. Voor het overige is de bestemming van het perceel [locatie] niet gewijzigd.
In de planregels is geen regel opgenomen die betrekking heeft op de zichtbaarheid van de op- en overslag van goederen vanaf de openbare weg.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. [appellante] voert in haar zienswijze aan dat de raad in het herstelbesluit verder is gegaan dan de in de tussenuitspraak van 30 januari 2013 verstrekte opdracht. In dit verband wijst [appellante] op artikel 5 van de planregels. Volgens [appellante] is artikel 5 voor meerderlei uitleg vatbaar.
6. De Afdeling stelt vast dat de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak in artikel 5 van de planregels in de opgenomen omschrijving van met de bestemming strijdig gebruik een deel van de omschrijving van met de bestemmingsomschrijving strijdig gebruik uit artikel 25 van de planregels van het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied" niet heeft overgenomen. Voor het overige is de in artikel 5 van de planregels opgenomen omschrijving van met de bestemming strijdig gebruik ongewijzigd overgenomen uit artikel 25 van de planregels van het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied".
Aangezien [appellante] zich in haar beroepschrift niet heeft gericht tegen het deel van artikel 25 van de planregels van het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied" dat ongewijzigd is overgenomen in artikel 5 van het voorliggende plan heeft [appellante] haar beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellante] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
Nu [appellante] verder geen gronden tegen het besluit van 16 april 2013 heeft aangevoerd, is het beroep tegen dat besluit ongegrond.
7. De raad van de gemeente Twenterand dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 7 februari 2012 gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Twenterand van 7 februari 2012, kenmerk 012.035.0010, voor zover het betreft:
- het deel van het perceel [locatie] waaraan de bestemming "Wonen - Karakteristiek" is toegekend;
- artikel 25 van de planregels, voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie] en daarin is bepaald dat onder met de bestemmingsomschrijving strijdig gebruik wordt begrepen op- en overslag van goederen voor zover deze van de openbare weg af zichtbaar is;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 7 februari 2012 voor het overige ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 16 april 2013 ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Twenterand tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1136,70 (zegge: duizend honderdzesendertig euro en zeventig cent), waarvan € 1092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzicht van de ander;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Twenterand aan [appellante A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzicht van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
191.