201209413/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2012 in zaak nr. 12/588 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
Procesverloop
Bij brief van 2 mei 2011 heeft het college een door [appellante] gedaan verzoek om informatie gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de aansprakelijkheidsstelling en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 januari 2012 heeft het college het verzoek tot betaling van een dwangsom afgewezen.
Bij uitspraak van 22 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door K. van der Veen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 4:19, eerste lid, heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder b, wordt verstaan onder een bestuurlijke aangelegenheid een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Bij brief van 2 augustus 2010 heeft [appellante] verzocht om toezending van een kopie van de gearchiveerde tekeningen en controle op de uitvoering van de aanleg van de riolering in huis en richting openbaar riool, waarin de details van de betreffende aansluitingen voldoende nauwkeurig af te lezen zijn. Daarnaast heeft [appellante] verzocht om te kennen te geven welke werkzaamheden bij reparatiewerk twee jaar eerder hebben plaatsgevonden, wat er eventueel is vervangen, of destijds de oorzaak van de wortelingroei door de gemeente is vastgesteld, welke maatregelen zijn genomen om toekomstige ingroei te voorkomen, en of destijds de constructie is gecontroleerd op de geldende regelgeving.
Bij brief van 2 mei 2011 heeft het college kenbaar gemaakt dat van elke huisaansluiting een schets wordt gemaakt met alleen de ligging van de leiding in het openbaar gebied. In het hiertegen gemaakte bezwaar heeft [appellante] aangevoerd dat het college niet aan haar verzoek is tegemoetgekomen en wederom verzocht om toezending van de gevraagde documenten.
Aan het besluit van 12 december 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat het verzoek om informatie geen verzoek op grond van de Wob is. Het is gedaan in een brief tot aansprakelijkstelling voor de schade aan de riolering bij de aansluiting op het openbare riool van de woning [locatie A] te Zoetermeer en moet worden aangemerkt als een stap in een civielrechtelijke procedure.
Bij besluit van 5 januari 2012 heeft het college het verzoek tot toekenning van een dwangsom afgewezen omdat geen sprake is van het niet tijdig beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2009 in zaak nr. 200904496/1/H3, geoordeeld dat geen sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob, maar van een feitelijke handeling nu het informatieverzoek van [appellante] ziet op de aanleg van de riolering. Het college heeft zich terecht, zij het op onjuiste gronden, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, aldus de rechtbank.
3.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar verzoek ziet op een bestuurlijke aangelegenheid. Zij voert aan dat grondslag voor het verzoek was om na te gaan of bij de beoordeling van de bouwtekeningen in het kader van de vergunningverlening is gecontroleerd of deze aan de voorschriften voldeden. Het informatieverzoek ziet dus, anders dan de rechtbank als uitgangspunt heeft genomen, niet op de aanleg van de riolering, maar op de controle daarvan door de gemeente op basis van de bouwtekeningen. Verder heeft de rechtbank miskend dat in dezelfde brief informatie is gevraagd over werkzaamheden die twee jaar eerder hebben plaatsgevonden en is verzocht om gegevens over de controle op de geldende regelgeving. Deze gegevens zien op een bestuurlijke aangelegenheid, aldus [appellante].
3.2. Het begrip "bestuurlijk" in artikel 3 van de Wob ziet, gelet op het doel van de Wob, op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Documenten of elektronisch vastgelegde gegevens die betrekking hebben op de controle op de uitvoering van de aanleg en de constructie van de riolering, moeten worden aangemerkt als documenten over een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob. Het verzoek van [appellante] ziet, naast een verzoek om informatie over de uitgevoerde reparatiewerkzaamheden, mede op stukken die betrekking hebben op de aanleg van de riolering en op de controle op de uitvoering hiervan en daarmee op een bestuurlijke aangelegenheid.
De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend. Dit noopt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak op grond van het navolgende.
Het college heeft zich in het bij de rechtbank bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de brief van 2 augustus 2010 niet diende te worden opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Een verzoek op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob is vormvrij en geen belang behoeft te worden gesteld bij een dergelijk verzoek. Dat laat evenwel onverlet dat het bestuursorgaan dient te beoordelen of een verzoek om toezending van een document, een verzoek is om openbaarmaking op grond van de Wob of een verzoek om toezending of inzage op grond van een andere wettelijke regeling. De brief heeft als onderwerp "aansprakelijkstelling schade aan riolering [locatie A]" en erin is een aansprakelijkstelling voor de schade, gevolgschade en reparatie van de riolering bij de aansluiting op het openbare riool van [locatie A] opgenomen. Aan het eind van de brief verzoekt [appellante] om toezending van de onder 2 genoemde documenten.
Zij refereert daarbij niet aan de Wob en verzoekt evenmin om openbaarmaking van de door haar genoemde documenten. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat het verzoek om toezending is gedaan in het kader van een civielrechtelijke aansprakelijkstelling, diende het verzoek in het kader van die procedure te worden begrepen. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, geoordeeld dat geen sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob.
4. Anders dan [appellante] betoogt heeft het college zich, gelet op het vorenstaande, bij besluit van 5 januari 2012 evenzeer op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen dwangsom verschuldigd is, reeds omdat geen sprake is van het niet tijdig beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
97-782.