201303183/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Roden, gemeente Noordenveld (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland 26 februari 2013 in zaak
nr. 12/456 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2012 heeft het college aan de Stichting Woonborg (hierna: Woonborg) omgevingsvergunning verleend voor het project "Nieuwbouw 25 appartementen aan de Schoolstraat te Roden, inclusief algemene ruimten, terreininrichtingen en groenvoorzieningen".
Bij uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2013, waar het college, vertegenwoordigd door O. Horlings en M.M. Breukers, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Woonborg, vertegenwoordigd door ing. C.A. Folkers en J.A. van Goor, gehoord.
Overwegingen
1. De vergunning is aangevraagd voor het op de projectlocatie vellen of doen vellen van 61 bomen, het aanleggen van een parkeerterrein met uitweg, het gebruik van de voormalige Scheepstraschool als dagbesteding en museum en het in afwijking van het bestemmingsplan oprichten van een woongebouw van twee verdiepingen met appartementen ten behoeve van 25 bewoners met een verstandelijke beperking en een gezamenlijke huiskamer op elke verdieping. De beoogde bouw- en goothoogte van het woongebouw zijn onderscheidenlijk 11 m en 3 m.
2. Bij besluit van 19 juni 2013 heeft de Raad van de gemeente Noordenveld het bestemmingsplan "Centrumgebied Roden" vastgesteld, dat inmiddels in rechte onaantastbaar is. Het college heeft gesteld dat het project geheel in dat bestemmingsplan past en die stelling ter zitting nader toegelicht. Er is geen reden om die stelling niet voor juist aan te nemen. Indien het hoger beroep tot vernietiging van het besluit van 26 februari 2013 zou leiden, zou het college een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen, waarbij voor het project omgevingsvergunning zou moeten worden verleend, thans zonder afwijking van het bestemmingsplan. Hieruit volgt dat [appellant] geen belang heeft bij het hoger beroep, voor zover hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte toestemming heeft verleend om van het bestemmingsplan af te wijken.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd met de bouwverordening niet in voldoende parkeergelegenheid voorziet. Zij heeft, door te overwegen dat het college in afwijking van de richtlijnen uit de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (hierna: ASVV) de voorziene 10 parkeerplaatsen toereikend heeft kunnen achten, miskend dat ook in de ASVV rekening wordt gehouden met bewoners die geen motorvoertuigen kunnen besturen en de herkomst van de door het college gehanteerde parkeernorm van 0,4 onduidelijk is, aldus [appellant].
3.1. Het college heeft toegelicht dat, nu de ASVV van het CROW geen kencijfers bevatten voor instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking, verkeersdeskundigen, werkzaam bij de gemeente, een kencijfer van 0,4 parkeerplaatsen per woning hebben vastgesteld en het dat heeft overgenomen. Daartoe heeft het onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing in aanmerking genomen dat de beoogde bewoners van het woongebouw geen auto rijden, maar hun woonsituatie niet geheel overeenkomt met verblijf in een verzorgingstehuis. In het kencijfer is rekening gehouden met bezoekers en personeel van de instelling. Voorts hebben de bij de exploitatie betrokken zorgverleners zich volgens het college op het standpunt gesteld dat bij de woonvoorziening 7 tot 8 parkeerplaatsen voor de auto’s van bezoekers, personeel en leveranciers volstaan. Onder deze op zichzelf niet weersproken omstandigheden heeft de rechtbank terecht in het in beroep aangevoerde geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het kencijfer van 0,4 heeft kunnen hanteren om het aantal benodigde parkeerplaatsen te berekenen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
357-757.