201208652/1/A2.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2012 in zaak nr. 12/957 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2009, gelezen in samenhang met de brief van 25 september 2009, heeft de Belastingdienst het aan [appellant] over het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gastouderopvang verstaan: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht;
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 26 januari 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellant] over het jaar 2009 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad. Daartoe heeft hij bankafschriften, kwitanties, jaaropgaven van het gastouderbureau, overeenkomsten met het gastouderbureau, facturen waarop de administratiekosten van het gastouderbureau zijn vermeld en overzichten van de aantallen uren kinderopvang van zijn kinderen overgelegd. Volgens [appellant] heeft hij hiermee aangetoond dat hij de gastouder heeft betaald en dus kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] met de door hem overgelegde bankafschriften niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt. Uit die bankafschriften valt slechts af te leiden dat van de bankrekening van de partner van [appellant], [partner] contante bedragen zijn opgenomen. Hieruit blijkt niet, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, waarvoor de opgenomen bedragen zijn aangewend. Aan de in hoger beroep overgelegde kwitanties, waarop is vermeld dat [partner] maandelijks een bedrag van € 250,60 heeft betaald, komt niet de bewijskracht toe die [appellant] daaraan gehecht wil zien. De gestelde contante betalingen van de op de kwitanties vermelde bedragen aan de gastouder komen niet overeen met de bedragen en data, zoals die zijn vermeld op de overgelegde bankafschriften. Voorts zijn niet alle bankafschriften over 2009 overgelegd. Met de overige in hoger beroep overgelegde stukken is evenmin aannemelijk gemaakt dat de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk door [appellant] aan de gastouder zijn voldaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
17-710.