ECLI:NL:RVS:2013:1918

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201304946/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2008, 6e herziening en de gevolgen voor cultuurhistorische waarden

Op 4 maart 2013 heeft de raad van de gemeente Tilburg het bestemmingsplan "Oude Stad Zuidwest 2008, 6e herziening (delen Korvelseweg en Meelstraat 28 en 34h)" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 oktober 2013. De Afdeling heeft de zaak beoordeeld op basis van de beroepsgronden van [appellant], die betoogde dat de raad ten onrechte de plandelen met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" heeft vastgesteld. [Appellant] stelde dat deze bepalingen onevenredig beperkend zijn en dat de raad hiermee eerdere uitspraken van de Afdeling omzeilt.

De raad verdedigde zich door te stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid ter bescherming van de historische structuur en het erfgoed. De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling overwoog verder dat de aanwijzing van cultuurhistorisch waardevolle panden is gebaseerd op rapporten van het advies- en onderzoeksbureau Bilan, en dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen om alleen de Korvelseweg te beschermen. De Afdeling verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, omdat de raad voldoende rekening had gehouden met de belangen van de cultuurhistorische waarden en de bouwmogelijkheden van [appellant] niet onevenredig had beperkt. De beslissing werd op 13 november 2013 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201304946/1/R3.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en [appellante], gevestigd te Tilburg (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Stad Zuidwest 2008, 6e herziening (delen Korvelseweg en Meelstraat 28 en 34h)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.M.J. Geraets, mr. K. Jacobs-Cloudt en ing. M.C. Visser, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] betoogt dat de raad de plandelen met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" aan de [locatie A], [locatie B] en [locatie C] ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat deze dubbelbestemming en aanduiding onevenredig beperkend zijn. Dat klemt te meer nu de raad het plan slechts heeft vastgesteld om daarmee zijn bouwplannen voor de [locatie C], die reeds lange tijd bekend zijn bij de raad, te blokkeren. De raad omzeilt met dit plan ten onrechte twee eerdere uitspraken van de Afdeling over bestemmingsplannen voor de Korvelseweg, aldus [appellant]. De rapporten van het advies- en onderzoeksbureau Bilan waar de raad op wijst vormen geen deugdelijke onderbouwing, omdat de daarin omschreven waarden zien op de gebouwen zelf, zoals de architectuur, en die waarden juist niet zijn beschermd in het plan. Alleen de afmetingen van de gebouwen zijn immers beschermd en sloop en nieuwbouw zijn niet uitgesloten. De keuze voor de te beschermen panden aan de Korvelseweg is derhalve willekeurig. Bovendien heeft de raad alleen de Korvelseweg in dit plan opgenomen, terwijl de rapporten op heel Tilburg zien. [appellant] vreest verder een onaanvaardbare waardedaling van zijn panden, nu herontwikkeling zo goed als onmogelijk is geworden.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan is vastgesteld in overeenstemming met het beleid ter bescherming van de historische structuur en het erfgoed, zoals vastgelegd in de "Leidraad voor Linten in de Oude stad van Tilburg" uit 2009, en de "Structuurvisie Linten in de Oude Stad", die ten tijde van de vaststelling in procedure was en inmiddels is vastgesteld. In 2010 en 2011 zijn in dat kader reeds voorbereidingsbesluiten genomen. De bouwplannen van [appellant] zijn nadien ingediend, aldus de raad. De raad stelt voorts dat herontwikkeling niet is uitgesloten, maar in het plan aan voorwaarden is verbonden, zoals een advies van de Omgevingscommissie. De aanwijzing van de cultuurhistorisch waardevolle panden is gebaseerd op twee rapporten van het advies- en onderzoeksbureau Bilan uit 2009 en 2010, waarbij onder meer is gekeken naar het stedenbouwkundig belang voor het straatbeeld als geheel.
4. Ter plaatse van de panden [locatie A], [locatie B] en [locatie C] zijn de bestemming "Centrum", de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" (dubbelbestemming) aangewezen gronden, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van cultuurhistorische waarden.
Ingevolge lid 7.2, onder 7.2.1, onder c, is het verboden scheidende muren van afzonderlijke panden te doorbreken waardoor onderling panden gekoppeld worden.
Ingevolge lid 7.2, onder 7.2.2, gelden voor het bouwen de volgende regels:
b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" geldt dat:
1. uitsluitend gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de bestaande:
voorgevelrooilijn;
pandbreedte;
kapvorm;
dakhelling;
nokrichting van de kap;
hoogte van de begane grondse bouwlaag;
aantal bouwlagen,
zoals is aan te merken op basis van de laatst verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en voor zover die vergunning betrekking heeft op bovenstaande opsomming. Bij het ontbreken van deze omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geldt de bestaande situatie ten tijde van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, voor zover deze situatie niet strijdig is met de op dat tijdstip geldende regelgeving.
2. de goothoogte en de bouwhoogte van de op te richten bebouwing maximaal 10% mag afwijken van de goot- en/of bouwhoogte, zoals is aan te merken op basis van de laatst verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en voor zover die vergunning betrekking heeft op de goot- en/of bouwhoogte. Bij het ontbreken van deze omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geldt de bestaande situatie ten tijde van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, voor zover deze situatie niet strijdig is met de op dat tijdstip geldende regelgeving; (…)
Ingevolge lid 7.4, onder 7.4.1, kan het bevoegd gezag, met inachtneming van de voorwaarden in 7.4.2, een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
a. het bepaalde in 7.2.1, onder c, wat betreft het doorbreken van scheidende muren van afzonderlijke panden waarbij maximaal twee panden onderling gekoppeld kunnen worden;
(…)
c. het bepaalde in 7.2.2, onder b, sub 1 en 2, wat betreft de goothoogte, bouwhoogte, kapvorm, pandbreedte, nokrichting, dakhelling, hoogte van de begane grondse bouwlaag en het aantal bouwlagen.
Ingevolge lid 7.4, onder 7.4.2, onder a, kan een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels slechts worden verleend indien:
1. de Omgevingscommissie is gehoord;
2. de cultuurhistorische waarden van het object en/of zijn directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
3. de maximale hoogte binnen de basisbestemming niet wordt overschreden.
Ingevolge lid 7.4, onder 7.4.2, onder b, geldt tevens ten aanzien van het koppelen van panden via het doorbreken van de scheidende muren van afzonderlijke panden aanvullend dat een vergunning slechts kan worden verleend indien:
1. de karakteristiek van de panden gewaarborgd blijft;
2. de directe individuele toegankelijkheid van de panden gewaarborgd blijft;
3. de bebouwingskarakteristiek van het straatbeeld waarvan de panden deel uitmaken niet wordt geschaad.
5. Voor de panden van [appellant] aan de [locatie A], [locatie B] en [locatie C], die als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zijn aangewezen, is bepaald dat de bestaande voorgevelrooilijn, pandbreedte, kapvorm, dakhelling, nokrichting van de kap, hoogte van de begane grondse bouwlaag en het aantal bouwlagen behouden moeten blijven en dat, met uitzondering van de voorgevelrooilijn, onder voorwaarden afwijking mogelijk is. Niet is in geschil dat hiermee de bouwmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende plan zijn beperkt. De Afdeling overweegt echter dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Gebleken is dat gemeentelijk beleid ter bescherming van cultuurhistorische waarden in oude linten is opgesteld en dat voor de Korvelseweg voorbereidingsbesluiten zijn genomen, waarna het voorliggende plan in procedure is gebracht. In de plantoelichting staat dat het doel van dit plan is de beeldbepalende ensemblewaarde planologisch te borgen door de contouren, hoofdvormen/volumes en positie van de bebouwing vast te leggen. Die bepalen immers mede de sfeer in de straat door hun positie, hoogte en breedte en variatie en perceelsgewijze ontwikkeling, aldus de toelichting. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de genoemde eigenschappen van de gebouwen mede bepalend zijn voor het straatbeeld en de karakteristieke ruimtelijke uitstraling van een straat en dat deze onderdeel kunnen zijn van de bescherming van cultuurhistorische waarden. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de rapporten van Bilan voor de keuze van de te beschermen gebouwen. De raad heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze rapporten niet slechts gaan over de architectonische waarde van de gebouwen zelf, maar ook over de waarden van de gebouwen en ensembles met betrekking tot de structuur en het karakter van de straat, die met de planregeling worden beschermd. Nu de aanwijzing op grond van de genoemde rapporten is gebeurd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de keuze willekeurig is. Voor zover [appellant] wijst op een pand aan het Sint Annaplein, dat niet is meegenomen, leidt dat niet tot een ander oordeel, nu de raad te kennen heeft gegeven een plan ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in de Korvelseweg te hebben vastgesteld en dit pand niet aan die straat staat. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen, mede vanwege de actuele situatie aan de Korvelseweg, voor de bescherming van cultuurhistorische waarden een plan voor alleen de Korvelseweg vast te stellen. Gelet op voornoemde motivering en het beleid dat aan de planregeling ten grondslag ligt, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan slechts heeft vastgesteld om de bouwplannen van [appellant] te blokkeren.
De raad heeft bij de vaststelling van het plan voorts in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van het beschermen van de cultuurhistorische waarden aan de Korvelseweg, die als zodanig niet zijn bestreden, dan aan het belang van [appellant] bij de realisatie van het door hem gewenste bouwplan. Voor zover [appellant] wijst op de uitspraken van de Afdeling van 21 oktober 2009 en 14 maart 2012 (zaak nr. 200900779/1/R3 onderscheidenlijk 201103255/1/R3) over het bestemmingsplan "Oude Stad Zuidwest 2008" en de derde herziening daarvan, overweegt de Afdeling dat daaruit, anders dan [appellant] stelt, niet volgt dat de raad was gehouden de bestaande bouwmogelijkheden zonder meer in een volgend bestemmingsplan op te nemen. Voorts is niet gebleken dat [appellant] reeds voor de vaststelling van het eerste voorbereidingsbesluit, dat is genomen ten behoeve van de bescherming van de cultuurhistorische waarden, een concreet bouwplan had ingediend. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] door het plan niet onevenredig in zijn bouwmogelijkheden wordt beperkt. Daarbij betrekt de Afdeling dat sloop en nieuwbouw niet geheel zijn uitgesloten en afwijking van de bestaande omvang en vorm van de gebouwen, onder voorwaarden die samenhangen met de cultuurhistorische waarden, mogelijk is. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de panden van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn, dat de raad bij de afweging van belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de vaststelling van het plan aan de orde zijn.
De betogen falen.
6. Gelet op het vorengaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
459-715.