ECLI:NL:RVS:2013:1905

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201308885/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 6 november 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de vaststelling van een plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Sweelinckplein en omgeving te Den Haag. Het college had op 27 augustus 2013 het plaatsingsplan vastgesteld, waartegen de verzoeker beroep had ingesteld. De verzoeker verzocht de voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat de plaatsing van de ORAC's ten koste zou gaan van een parkeerplaats bij zijn woning.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2013, waar de verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Stevens en het college door mr. M. van der Helm en S.F. Lakhichand, werd het verzoek behandeld. De voorzitter oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de ORAC's op de aangewezen locatie te plaatsen, ondanks de bezwaren van de verzoeker. De voorzitter merkte op dat de parkeerdruk in de wijk na de plaatsing van de ORAC's niet boven de norm van 90% zou stijgen, wat betekent dat er geen parkeerprobleem zou ontstaan.

De verzoeker stelde alternatieve locaties voor de plaatsing van de ORAC's voor, maar het college had gemotiveerd dat deze alternatieven niet geschikter waren dan de aangewezen locatie. De voorzitter concludeerde dat de waardedaling van de woning van de verzoeker als gevolg van de plaatsing van de ORAC's tot het normale maatschappelijke risico behoort en dat het college niet verplicht was om een schadevergoeding aan te bieden. Uiteindelijk wees de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201308885/2/A4.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te 's-Gravenhage,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Sweelinckplein en omgeving te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Stevens, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en S.F. Lakhichand, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 onder meer het Sweelinckplein en omgeving (buurt nr. 43) aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik moet gaan worden gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC's in de 2e van Blankenburgstraat op locatie 43-12. Deze locatie is gesitueerd ter hoogte van de woning van [verzoeker A] aan de [locatie A] en eveneens op korte afstand van de naastgelegen woning van [verzoeker B] aan de [locatie B].
2.1. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de - als beleidsregels aan te merken - randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden) gehanteerd. De randvoorwaarden houden onder meer in:
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
2.2. Niet is betwist dat het college deze randvoorwaarden ten grondslag mocht leggen aan het plaatsingsplan.
3. [verzoeker] betoogt dat het college bij het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat ter hoogte van de woning aan de [locatie A] twee ORAC's worden geplaatst. Daartoe voert hij aan dat plaatsing van de ORAC's op deze locatie ten koste gaat van een parkeerplaats.
3.1. Het college heeft in de Nota van antwoord op de ingebrachte zienswijzen toegelicht dat de parkeerdruk op wijkniveau wordt beoordeeld en dat de parkeerdruk in het Sweelinckplein en omgeving na de plaatsing van de ORAC's niet zal stijgen boven de norm van 90%, in welk geval niet wordt uitgegaan van een parkeerprobleem.
Gelet op die toelichting heeft het college in de enkele omstandigheid dat plaatsing van de ORAC's op locatie 43-12 leidt tot verlies van een parkeerplaats naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van die locatie.
4. [verzoeker] betoogt dat drie alternatieve locaties aanwezig zijn voor het plaatsen van de ORAC's die volgens hem geschikter zijn dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie 43-12. Hij wijst hierbij op een locatie voor een blinde muur tegenover de woning aan de 2e van Blankenburgstraat 161, en twee locaties op de hoek van de 2e van Blankenburgstraat en 2e Sweelinckstraat, ter hoogte van de gevel van de woning 2e Sweelinckstraat 75 en ter hoogte van de gevel van de woning 2e Sweelinckstraat 73a.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de alternatieve locatie voor de blinde muur ongeschikt is, omdat daar een hoofdwaterleiding ligt. De alternatieve locatie op de hoek van 2e van Blankenburgstraat en 2e Sweelinckstraat ter hoogte van de gevel van de woning 2e Sweelinckstraat 73a is volgens hem ongeschikt, omdat ter plaatse kabels en leidingen liggen. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de ORAC's bij de alternatieve locatie op de hoek van de 2e van Blankenburgstraat en 2e Sweelinckstraat ter hoogte van de gevel van de woning 2e Sweelinckstraat 75, ook voor een woning moeten worden geplaatst, zodat dit geen verbetering is ten opzichte van de bij het bestreden besluit aangewezen locatie.
4.2. Gelet op deze motivering heeft het college zich ten aanzien van de door [verzoeker] aangedragen alternatieven naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze alternatieven niet geschikter zijn dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie 43-12.
5. Voor zover [verzoeker] betoogt dat door het plaatsen van de ORAC's een waardedaling van de woning aan de [locatie A] tot gevolg heeft, is de voorzitter van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze waardedaling, wat daar ook van zij, behoort tot het normale maatschappelijk risico van de bewoners. Dat het college niet op voorhand een schadevergoeding heeft aangeboden, maakt dan ook niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
457-720.