ECLI:NL:RVS:2013:19

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201204598/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vergoeding contra-expertise taalanalyse door COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 17 april 2012. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van het COA om de aanvraag voor vergoeding van de kosten van een contra-expertise taalanalyse af te wijzen, vernietigd. Het COA had op 11 mei 2011 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarbij het zich beriep op de onduidelijkheid over de onafhankelijkheid en deskundigheid van de linguïst die de contra-expertise zou opstellen. De vreemdeling had in zijn verweerschrift betoogd dat het COA niet alle relevante standpunten had ingebracht in het hoger beroep.

De Raad van State oordeelt dat het COA in zijn hogerberoepschrift niet alleen nieuwe standpunten naar voren heeft gebracht, maar dat het ook voldoet aan de ontvankelijkheidseisen. De Raad stelt vast dat het COA de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om ervoor te zorgen dat de identiteit van de linguïst bekend werd gemaakt, maar dat de vreemdeling hierin niet heeft voorzien. De Raad concludeert dat de grief van het COA slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.

Uitspraak

201204598/1/V1.
Datum uitspraak: 18 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 17 april 2012 in zaak nr. 11/19039 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2011 (hierna: het besluit) heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse te vergoeden, afgewezen. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 april 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Anders dan de vreemdeling in zijn verweerschrift stelt, brengt het COa in het hogerberoepschrift niet uitsluitend standpunten naar voren die het niet aan het besluit ten grondslag heeft gelegd of niet in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Nu het hogerberoepschrift ook overigens voldoet aan de door de wet gestelde ontvankelijkheidseisen, kan en moet het ten gronde worden beoordeeld.
2. In zijn enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zich in het besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet heeft kunnen verifiëren of de door tussenkomst van De Taalstudio in te schakelen opsteller van de contra-expertise (hierna: de opsteller) onafhankelijk en deskundig is, nu het De Taalstudio niet heeft verzocht de identiteit van de opsteller kenbaar te maken. Het COa voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het De Taalstudio bij brieven van 14 april en 21 juli 2011 heeft verzocht de identiteit van de opsteller kenbaar te maken, hetgeen De Taalstudio niet heeft gedaan, en dat de vreemdeling bij brief van 8 april 2011 het COa heeft medegedeeld dat De Taalstudio nog niet weet welke linguïst de contra-expertise zal opstellen.
2.1. Bij brief van 30 maart 2011 heeft het COa de vreemdeling in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of De Taalstudio bereid is de identiteit van de opsteller kenbaar te maken en medegedeeld dat hij, als De Taalstudio die bereidheid niet heeft, rekening moet houden met afwijzing van de aanvraag.
In reactie hierop heeft de vreemdeling bij brief van 8 april 2011 medegedeeld dat De Taalstudio nog niet weet welke linguïst de contra-expertise zal opstellen.
Bij brief van 14 april 2011 heeft het COa De Taalstudio verzocht om, desnoods onder geheimhouding, de identiteit van de opsteller kenbaar te maken.
In reactie hierop heeft De Taalstudio bij brief van 3 mei 2011 medegedeeld dat voor het COa geen aanleiding bestaat om op voorhand te twijfelen aan de deskundigheid van een door De Taalstudio ingeschakelde linguïst.
Bij brief van 21 juli 2011 heeft het COa De Taalstudio nogmaals verzocht om, desnoods onder geheimhouding, de identiteit van de opsteller kenbaar te maken.
2.2. De brieven van 14 april, 3 mei en 21 juli 2011 dateren van voor de aangevallen uitspraak. Het COa heeft deze brieven niet aan het besluit ten grondslag gelegd en zich in eerste aanleg evenmin op deze brieven beroepen. Nu het COa niet heeft gerechtvaardigd waarom het deze brieven niet reeds in beroep heeft overgelegd, kunnen zij niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. Dat laat echter onverlet dat reeds uit de brief van 30 maart 2011, die het COa wel aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, volgt dat het de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om ervoor zorg te dragen dat De Taalstudio de identiteit van de opsteller kenbaar maakt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013 in zaak nr. 201112376/1/V1 heeft de vreemdeling ervoor zorg moeten dragen dat De Taalstudio daaraan gevolg geeft. De vreemdeling heeft daartoe ten onrechte volstaan met de brief van 8 april 2011. Weliswaar heeft hij in die brief gesteld dat De Taalstudio nog niet weet welke linguïst de contra-expertise zal opstellen, maar de vreemdeling moet in staat worden geacht De Taalstudio ertoe te bewegen voorafgaand aan de opdracht tot het opstellen van de contra-expertise te bepalen welke linguïst hij zou kunnen inschakelen en diens identiteit aan het COa kenbaar te maken (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2013 in zaak nr. 201200818/1/V1).
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidend beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 17 april 2012 in zaak nr. 11/19039;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Schuurman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2013
282-747.