ECLI:NL:RVS:2013:1877

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201309175/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom opgelegd aan BioMethanol Chemie Nederland B.V. wegens overtreding van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan op een verzoek van BioMethanol Chemie Nederland B.V. om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu had op 10 september 2013 aan BioMethanol een last onder dwangsom opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Wet milieubeheer en de Verordening (EG) 1013/2006. BioMethanol ontving ruwe glycerine, dat volgens de staatssecretaris als afvalstof wordt beschouwd, en er was geen kennisgeving gedaan voor de overbrenging daarvan vanuit het buitenland.

BioMethanol heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de last onder dwangsom, omdat zij vreesde voor ingrijpende administratieve maatregelen en mogelijke klantenverlies. Tijdens de zitting op 21 oktober 2013 heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij het belangrijk achtte dat de transporten van ruwe glycerine inzichtelijk zijn, en BioMethanol heeft aangeboden om de transportplanning te delen.

De voorzitter heeft overwogen dat de procedure niet geschikt is voor het beantwoorden van de vraag of de ruwe glycerine een afvalstof is, maar dat de beslissing vooral moet worden genomen op basis van een belangenafweging. Uiteindelijk heeft de voorzitter geoordeeld dat het belang van BioMethanol bij schorsing van de last groter is dan het belang van de staatssecretaris bij handhaving van de last. De voorzitter heeft daarom de last onder dwangsom geschorst en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan BioMethanol.

Uitspraak

201309175/1/A4.
Datum uitspraak: 28 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BioMethanol Chemie Nederland B.V., gevestigd te Delfzijl,
verzoekster,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de staatssecretaris aan BioMethanol een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer juncto artikel 2, onder 35, sub a en/of b, van de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de Verordening).
Tegen dit besluit heeft BioMethanol bezwaar gemaakt.
BioMethanol heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 oktober 2013, waar BioMethanol, vertegenwoordigd door J. Koot, E. Dekker en R. van der Veen, bijgestaan door mr. L.J. Wildeboer en mr. A. Knook, beiden advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers, mr. G.A.M.L. Dohmen en J. Roosma, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de Verordening
Ingevolge artikel 2, onder 35, sub a en b, van de Verordening wordt voor de toepassing van deze verordening onder "illegale overbrenging" verstaan een overbrenging van afvalstoffen zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening.
3. Aan de oplegging van de last onder dwangsom heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat BioMethanol ruwe glycerine ontvangt, dat dit een afvalstof is en dat voor de overbrenging daarvan vanuit het buitenland ten onrechte geen kennisgeving is gedaan.
4. Bij het besluit van 10 september 2013 heeft de staatssecretaris BioMethanol gelast om herhaling van de overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer juncto artikel 2, onder 35, sub a en/of b, van de Verordening te voorkomen. Dit betekent dat BioMethanol geen ruwe glycerine vanuit het buitenland mag ontvangen en bewerken zonder dat voorafgaand aan de overbrenging de benodigde kennisgeving is gedaan en de vereiste schriftelijke toestemming van de betrokken autoriteiten is verkregen. Aan de lastgeving is een begunstigingstermijn verbonden tot 1 november 2013 en een dwangsom van € 450 per ton afvalstoffen met een maximum te verbeuren bedrag van € 1.500.000.
5. BioMethanol betoogt dat de staatssecretaris niet bevoegd was tot handhavend optreden, omdat zij niet in strijd met de aan de last ten grondslag gelegde voorschriften heeft gehandeld. Hiertoe voert zij aan dat de door haar te ontvangen ruwe glycerine geen afvalstof, maar een (bij)product is. Derhalve behoeft voor het vervoer ervan vanuit het buitenland naar BioMethanol geen kennisgeving te worden gedaan. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de ruwe glycerine geen afvalstof is, voert BioMethanol verschillende gronden aan. Voor het geval de staatssecretaris wel bevoegd zou zijn om handhavend op te treden, stelt BioMethanol dat hij daarvan bij een afweging van de betrokken belangen had moeten afzien. Voorts betoogt zij dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn te kort is en de dwangsom te hoog.
BioMethanol heeft de voorzitter verzocht om schorsing van het besluit van 10 september 2013 om te voorkomen dat zij, vooruitlopend op de verdere procedure, ingrijpende en dure administratieve maatregelen moet treffen om geen dwangsommen te verbeuren. De kosten van de administratieve maatregelen zal zij bij haar klanten in rekening moeten brengen waardoor zij mogelijk klanten zal verliezen, aldus BioMethanol.
6. De voorzitter overweegt dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van de vraag of de door BioMethanol te ontvangen ruwe glycerine al dan niet een afvalstof is en of de staatssecretaris bevoegd was tot handhavend optreden. De vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook met name worden beantwoord aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.
7. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij het van groot belang acht dat de transport van ruwe glycerine vanuit het buitenland naar BioMethanol inzichtelijk is. BioMethanol heeft te kennen gegeven bereid te zijn de planning van transporten van ruwe glycerine naar haar inrichting te Delfzijl aan de staatssecretaris te overleggen totdat onderhavig geschil definitief is beslecht. De planning bevat de tonnage, herkomst, leverancier, samenstelling en transportdata. Deze gegevens zullen voorafgaand aan de transporten worden overgelegd. BioMethanol heeft ter zitting verder toegezegd dat de analyse die wordt verkregen nadat de vrachten bij de inrichting op de weegbrug hebben gestaan eveneens zal worden overgelegd.
Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven voornemens te zijn de bezwarenprocedure over te slaan en de beroepsprocedure zo veel mogelijk te bespoedigen. Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de indiener van een bezwaarschrift daarin het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Dat heeft BioMethanol niet gedaan in haar pro forma bezwaarschrift van 1 oktober 2013. Een verzoek als vorenbedoeld kan ook nog worden gedaan in een aanvullend bezwaarschrift dat na een pro forma bezwaarschrift wordt ingezonden.
8. De staatssecretaris beoogt niet de verwerking van ruwe glycerine bij BioMethanol te doen beëindigen of wijzigen. De staatssecretaris meent dat de ruwe glycerine als afvalstof kan blijven worden aangevoerd en op dezelfde wijze kan worden verwerkt als thans het geval is. De voorzitter leidt daaruit af dat er geen klemmende milieuhygiënische bezwaren zijn tegen het continueren van de huidige situatie hangende onderhavig geschil.
9. De voorzitter acht, gelet op hetgeen onder 7 en 8 is overwogen, het belang van BioMethanol bij het in afwachting van de verdere procedure schorsen van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom groter dan het belang van de staatssecretaris bij handhaving ervan. De voorzitter ziet dan ook aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
10. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 10 september 2013, kenmerk 75589/02;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BioMethanol Chemie Nederland B.V., in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 998,08 (zegge: negenhonderdachtennegentig euro en acht centen), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BioMethanol Chemie Nederland B.V., het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2013
552.