201308013/2/R2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te Ermelo, (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker])
en
de raad van de gemeente Ermelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Horsterweg 155" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2013, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C.T. Wossink en D. Schijff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de bouw van zeven nieuwe woningen in de vorm van een hofje achter de bestaande woningen aan de Horsterweg 149 en 155 in Ermelo, op een perceel waar in de huidige situatie een bedrijfshal staat die niet langer meer in gebruik is en zal worden gesloopt. Op het perceel staan ook twee recreatiewoningen waaraan in het voorliggende plan een woonbestemming is toegekend en die op termijn zullen worden vervangen door nieuwbouw.
3. Het verzoek van [verzoeker] is gericht op schorsing van het gehele plan. Hiertoe voert hij onder andere aan dat het plan de bouw van zeven nieuwe woningen mogelijk maakt, terwijl de wijzigingsbevoegdheid van het voorgaande plan slechts voorziet in de bouw van zes nieuwe woningen op deze locatie. Ook heeft hij bezwaren tegen het toekennen van de bestemming "Wonen" aan de twee aanwezige recreatiewoningen, nu daarmee voorheen illegale permanente bewoning wordt gelegaliseerd. Daarnaast wijkt de bouwstijl van de twee recreatiewoningen af van de bouwstijl van de toekomstige zeven nieuwe woningen. Ook zullen de nieuwe woningen hun privacy aantasten en zal de verlichting van de openbare ruimte van het woonhofje tot lichthinder leiden, aldus [verzoeker].
4. Ten aanzien van het betoog dat het voorliggende plan meer nieuwe woningen mogelijk maakt dan is voorzien in de wijzigingsbevoegdheid van het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied Midden West", overweegt de voorzitter dat blijkens bladzijde 3 van de plantoelichting is onderkend dat het gebied waarop deze wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te weinig ruimte biedt voor het plan en dat ten opzichte van de wijzigingsbevoegdheid één woning meer wordt gebouwd. De voorzitter constateert dat het college van burgemeester en wethouders van Ermelo ook geen gebruik heeft gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid door een wijzigingsplan vast te stellen. Het voorliggende plan betreft immers een gedeeltelijke herziening van het voorheen geldende bestemmingsplan, dat door de raad is vastgesteld. Nu het voorliggende plan geen wijzigingsplan is, kan het plan ook niet in strijd zijn met de wijzigingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid die in het voorheen geldende plan was opgenomen. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
5. Ten aanzien van de twee bestaande recreatiewoningen in het plangebied, valt niet in te zien welk spoedeisend belang [verzoeker] heeft bij schorsing van de plandelen die daarop zien of bij schorsing van het gehele plan. Beide recreatiewoningen zijn reeds jarenlang aanwezig. Niet in geschil is dat die zijn opgericht met een bouwvergunning, daarmee in overeenstemming zijn en derhalve legaal aanwezig zijn.
Voor zover het verzoek is gericht tegen wijziging van het huidige gebruik als recreatiewoning naar het gebruik als een reguliere woning, overweegt de voorzitter dat doorgaans wijziging van het toegestane gebruik geen aanleiding geeft tot schorsing van het bestreden plandeel, omdat als in de bodemprocedure het bestreden besluit in zoverre zou worden vernietigd het nieuwe gebruik moet worden gestaakt. Hierdoor leidt wijziging van het gebruik uit juridisch oogpunt niet tot een onomkeerbare situatie.
Dit kan slechts anders zijn indien een functiewijziging van de bestaande recreatiewoningen gepaard gaat met feitelijk onomkeerbare gevolgen, maar daarvan is in dit geval niet gebleken.
6. Met betrekking tot de gestelde aantasting van de privacy, is de voorzitter vooralsnog van oordeel dat geen sprake is van een zodanige aantasting van zijn privacy dat de raad in redelijkheid hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de dichtstbijzijnde nieuwe woning blijkens de verbeelding op een afstand van 30 meter van de woning van [verzoeker] zal komen te staan en dat daartussen zowel de tuin van de toekomstige woning, een weggetje en de eigen tuin van [verzoeker] ligt.
7. Wat betreft de mogelijke lichthinder door lantaarnpalen die in het nieuwe woonhofje zullen worden geplaatst, is ter zitting namens de raad toegelicht dat de dichtstbijzijnde lantaarnpaal op een afstand van ongeveer 25 meter tot de tuin van [verzoeker] en op een afstand van ongeveer 40 meter tot van de woning van [verzoeker] zal worden geplaatst. Mede gelet hierop heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot onaanvaardbare lichthinder.
Voorts is de exacte wijze van verlichting een aspect dat geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
8. Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzitter ziet dan ook aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013
571.