ECLI:NL:RVS:2013:1871

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201307546/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake dwangsom voor verwijdering zonder vergunning gebouwd bouwwerk

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], wonend te Ulestraten, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meerssen. Dit college had op 9 oktober 2012 een dwangsom opgelegd van € 1.500,00 per week, met een maximum van € 15.000,00, voor het verwijderen van een zonder vergunning gebouwd tuinhuis/berging op het perceel van de verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 26 maart 2013. De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond had op 4 juli 2013 het beroep van de verzoeker tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de verzoeker hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 17 oktober 2013 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis en het college door drs. R.L.M. Baltesen. De voorzitter overwoog dat de dwangsommen inmiddels geheel waren verbeurd, omdat de verzoeker niet had voldaan aan de last om het bouwwerk te verwijderen binnen de gestelde termijn. De termijn was opgeschort, maar uiteindelijk was de verzoeker in gebreke gebleven, waardoor de dwangsommen zijn verbeurd.

Gelet op het feit dat er geen spoedeisend belang meer was voor het treffen van de voorlopige voorziening, heeft de voorzitter het verzoek afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.

Uitspraak

201307546/2/A1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Ulestraten, gemeente Meerssen,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 4 juli 2013 in zaak nrs. 13/1246 en 13/1244 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom van € 1.500,00 per week, met een maximum van € 15.000,00, gelast om binnen acht weken na verzending van het besluit, het zonder vergunning gebouwde bouwwerk (tuinhuis/berging) op het perceel [locatie] te Ulestraten, te (doen) verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis, en het college, vertegenwoordigd door drs. R.L.M. Baltesen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Uit het besluit van 9 oktober 2012, verzonden 15 oktober 2012, blijkt dat de dwangsommen zullen worden verbeurd, indien de overtreding niet binnen een termijn van acht weken na de verzenddatum van dat besluit, dus uiterlijk op 10 december 2012, ongedaan is gemaakt. Deze termijn is, bij brief van het college aan de rechtbank van 30 november 2012, kenmerk 2012/9168, opgeschort tot twee weken na de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank. Op dat moment waren van de gestelde termijn van acht weken, 45 dagen verstreken en resteerden daarvan derhalve nog 11 dagen.
De voorzieningenrechter heeft bij de uitspraak van 14 december 2012, verzonden 21 december 2012, het besluit van 9 oktober 2012 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dat besluit, waarbij het bezwaar van [verzoeker] ongegrond is verklaard, is op 5 april 2013 bekendgemaakt, zodat het besluit van 9 oktober 2012 geschorst bleef tot 18 mei 2013. Op dat moment is het resterende gedeelte van de begunstigingstermijn van 11 dagen ingegaan, zodat, nu [verzoeker] naar niet in geschil is, niet aan de last heeft voldaan, vanaf 29 mei 2013 dwangsommen heeft verbeurd.
Uit het voorgaande volgt dat de dwangsommen inmiddels geheel zijn verbeurd. Onder die omstandigheden is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
641.