201306949/4/R6 en 201306949/2/R6.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen onder meer:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
en
de raad van de gemeente Zoetermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadscentrum Zuid (Culturele As)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellante] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellante] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 september 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en P.B.M. Pesch, en de raad, vertegenwoordigd door drs. T. Eisenburger en drs. J. de Haas, beiden werkzaam bij de gemeente, en A. Berendsen en A. Vogel, zijn verschenen.
[appellante] en de raad hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzitter heeft de behandeling van het verzoek en het beroep van [appellante] afgesplitst van zaak nr. 201306949/1/R4. De behandeling van het andere tegen het besluit van 10 juni 2013 ingestelde beroep zal onder laatstgenoemd nummer worden voortgezet.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ter zitting heeft [appellante] haar gronden inzake een bestemming "Verkeer", milieuzonering als bedoeld in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het beschermd stads- en dorpsgezicht ingetrokken.
3. Het beroep voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 21 (Algemene afwijkingsregels) van de planregels, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzitter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
5. Het plan voorziet onder meer in een rondloop ter plaatse van de Grote Dobbe. Dit betreft een wandelverbinding tussen het Stadshart en de Dorpsstraat, die voor een deel over bruggen en voor een deel over de oevers van de Grote Dobbe zal verlopen.
6. [appellante] kan zich niet verenigen met de bestemming "Water", voor zover deze een rondloop over het water van de Grote Dobbe in de nabijheid van de achterzijde van haar perceel [locatie] mogelijk maakt. Zij betoogt dat het realiseren van een rondloop op een afstand van 0,5 meter van haar perceel leidt tot een onevenredige inbreuk op haar woon- en leefklimaat. Daartoe voert zij aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar geluidhinder van passanten, die, naar zij verwacht, van ’s ochtends vroeg tot diep in de nacht van de rondloop gebruik zullen maken, onder meer ten behoeve van het bezoek aan nachthoreca en bij evenementen. Voorts zal haar privacy worden geschonden door inkijk vanaf de rondloop en zal haar veiligheid worden aangetast door passanten die via de rondloop toegang krijgen tot haar perceel. Ook vreest zij voor lichthinder door verlichting op de rondloop. Volgens [appellante] dient een afstand van 10 meter tot haar perceelsgrens te worden aangehouden.
6.1. De raad stelt dat is voorzien in een rondloop teneinde het gebied tussen het Stadshart en de Dorpsstraat, dat nu een doods karakter heeft, meer bruisend te maken. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat van [appellante] stelt de raad dat ook het vorige plan ter plaatse reeds oeververbindingen mogelijk maakte door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, waarbij zichtbaarheid van de wetering wel maar de aspecten privacy en veiligheid niet als voorwaarden zijn genoemd. Verder kon reeds direct langs het perceel worden gevaren, gezwommen of geschaatst. Voor zover zicht mogelijk wordt vanaf een plaats dichter bij de achtergrens van het perceel, acht de raad de hierdoor veroorzaakte toename van inkijk aanvaardbaar. Blijkens het rapport "Akoestisch Onderzoek Stemgeluid terrassen omgeving Grote Dobbe Zoetermeer" van de gemeente Zoetermeer van 13 maart 2013 (hierna: het akoestisch onderzoek) zal de cumulatie van stemgeluid afkomstig van terrassen bij de aanwezige en nieuw voorziene horecagelegenheden rondom de Grote Dobbe binnen de waarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijven. Het stemgeluid van passanten zal volgens de raad aanzienlijk lager liggen en daarom het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onaanvaardbaar aantasten. Jaarlijkse evenementen, waarvan aantal en duur zijn vastgelegd in het plan, leiden volgens de raad niet tot een structurele geluidproductie. Verlichting op de rondloop zal geen onaanvaardbare hinder op het perceel van [appellante] veroorzaken, aldus de raad.
6.2. Blijkens de verbeelding grenst het plangebied, waaraan ter plaatse de bestemming "Water" is toegekend, aan de achterzijde van de gronden die [appellante] in eigendom, althans in gebruik heeft.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, onder 1, aanhef en sub h, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor - ondergeschikt - een rondloop ter plaatse van de Grote Dobbe, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.3. De verbeelding vermeldt geen specifieke situering van de rondloop. Volgens paragraaf 4.2.1, kaart 3.7, en paragraaf 4.3.8 van de plantoelichting en het Definitief Ontwerp stedenbouwkundig plan Culturele As (bijlage 14 bij het plan), wordt beoogd de rondgang in de directe nabijheid van de achterzijde van het perceel [locatie], langs de rand van de bestemming "Water" te realiseren. Nu de rondloop volgens het plan overal binnen de bestemming "Water" mogelijk is, kan het plan, gelet op de beperkte afstand tussen het gebied met de bestemming "Water" en de gronden van [appellante], leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante]. De voorzitter neemt evenwel in aanmerking dat het perceel [locatie] een verhoudingsgewijs groot perceel betreft en dat de woning van [appellante] op dit perceel zich op ongeveer 50 meter van de oever bevindt. Voorts maakte het vorige plan ter plaatse reeds oeververbindingen mogelijk, zij het door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, en bestond voorheen reeds zicht op het perceel vanuit openbaar gebied. Gezien de aard van het gebruik van de rondloop door voetgangers volgt de voorzitter [appellante] niet in haar opvatting dat de raad nader geluidonderzoek had moeten verrichten, naast het akoestisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar het stemgeluid afkomstig van aanwezige en nieuw voorziene terrassen rondom de Grote Dobbe. Voorts is uit hetgeen [appellante] heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden dat verlichting vanaf de rondloop onaanvaardbare lichtinstraling op haar perceel kan veroorzaken.
Gelet op het vorenstaande behoeft naar het oordeel van de voorzitter niet te worden gevreesd voor een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante] dat de raad geen doorslaggevende betekenis had mogen toekennen aan zijn wens om meer levendigheid te brengen in het gebied tussen het Stadshart en de Dorpsstraat. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan het plangebied ter plaatse de bestemming "Water", voor zover deze een rondloop over het water van de Grote Dobbe mogelijk maakt, heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt voorts dat de Flora- en faunawet (Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat doordat in het plan niet, conform het advies "Onderzoek beschermde natuurwaarden van de Culturele As" van bSR van oktober 2007, is voorzien in behoud dan wel versterking van de bestaande groenstructuren om een gunstig leefklimaat voor vleermuizen te behouden.
7.1. De raad stelt dat uit de onderzoeken in het kader van de Ffw naar voren komt dat de aanleg van de rondloop geen gevolgen heeft voor beschermde soorten in het plangebied en dat ten gevolge van de rondloop geen natuurcompensatie hoeft plaats te vinden. Vleermuizen zijn alleen aangetroffen in het gebouw van de voormalige Nicolaasschool. In het ontwerp van de rondloop is de groene rand langs de Grote Dobbe zoveel mogelijk gerespecteerd. Indien een deel van de zuidrand afgegraven moet worden, kan een gunstig leefklimaat voor vleermuizen behouden blijven door de aanplant van een nieuwe groene haag.
7.2. De vragen of voor de uitvoering van een bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er echter niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In het rapport van bSR van oktober 2007 wordt geadviseerd bestaande groenstructuren te behouden. Op 21 november 2011 is door bSR een aanvullende "Quick scan beschermde natuurwaarden Stadscentrum-zuid" uitgebracht, waarin meer specifieke aanbevelingen staan. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat uitgaande van deze aanbevelingen de raad zich op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
8. [appellante] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.
9. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het artikel 21 van de planregels betreft;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
271.