ECLI:NL:RVS:2013:1852

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201304929/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening bestemmingsplan voor woningbouw in Gorssel

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 november 2013 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Lochem 2010". Het verzoek was gericht op het mogelijk maken van woningbouw op zijn perceel aan de [locatie] te Gorssel. De raad van de gemeente Lochem had op 12 september 2011 het verzoek afgewezen, omdat het niet binnen het geldend bestemmingsplan en het functieveranderingsbeleid paste.

[Appellant] had eerder bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de raad verklaarde dit bezwaar ongegrond. Vervolgens heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, die zich onbevoegd verklaarde en de zaak doorverwees naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 4 oktober 2013 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze toetsing terughoudend dient te zijn. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de herziening van het bestemmingsplan, omdat het verzoek van [appellant] niet voldeed aan de vereisten van het geldende beleid. De Afdeling oordeelt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er verwachtingen zijn gewekt door de raad dat medewerking aan zijn verzoek zou worden verleend.

De uitspraak van de Raad van State is dat het beroep van [appellant] ongegrond is verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 november 2013.

Uitspraak

201304929/1/R2.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gorssel, gemeente Lochem,
appellant,
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2011 heeft de raad het verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan "Buitengebied Lochem 2010" gedeeltelijk te herzien ten behoeve van woningbouw op zijn perceel aan de [locatie] te Gorssel, afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de raad het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank Gelderland heeft zich bij uitspraak van 27 mei 2013, in zaak nr. ZUT 12/848 WRO, onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep en heeft daarop het beroep doorgezonden aan de Afdeling.
De raad heeft bij de rechtbank een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. Het verzoek van 3 mei 2011 tot herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Lochem 2010" ziet op het toevoegen van een woning op het perceel aan de [locatie] te Gorssel, op de locatie van boerderij ‘het Ontedinck’. In ruil daarvoor zal 500 m2 aan agrarische bebouwing, bestaande uit de oude boerderij, een kapschuur en een garage, worden gesloopt. Het op het perceel aanwezige koetshuis is door [appellant], na de aan hem door het college verleende vergunning van 16 februari 2007, gerestaureerd en als woning in gebruik genomen.
2.1. De raad heeft geweigerd mee te werken aan de verzochte herziening omdat het verzoek niet binnen het geldend bestemmingsplan en het geldend functieveranderingsbeleid past. De raad stelt zich daarbij op het standpunt dat er in het verleden geen afspraken zijn gemaakt met [appellant] betreffende functieverandering op zijn perceel. Er is geen formele aanvraag gedaan in het kader van de functieveranderingsregeling, aldus de raad.
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit van de raad tot weigering medewerking te verlenen aan de verzochte herziening van het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij in de eerste plaats aan dat hij wel degelijk een aanvraag voor een functieverandering op zijn perceel heeft ingediend. Dit blijkt ook uit het feit dat hem gevraagd is de aanvraag aan te vullen met nadere stukken, zo voert [appellant] aan. Dat hij hieraan niet heeft voldaan, kan hem niet worden tegengeworpen nu hierbij geen termijn is gesteld en sprake is van een functieveranderingsplan in twee fases. Verder had de raad daarbij niet doorslaggevend mogen achten of door hem al dan niet een ‘volledig plan’ was ingediend, aldus [appellant].
Subsidiair betoogt [appellant] dat ook indien moet worden vastgesteld dat hij geen formele aanvraag heeft ingediend, de raad had moeten afwijken van het thans geldende functieveranderingsbeleid gelet op het financieel onlosmakelijke verband tussen de twee fases van zijn plan en de onduidelijke correspondentie van de gemeente. Volgens [appellant] is in dit geval sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat de raad aan het voorheen geldend beleid had moeten toetsen.
2.3. Het Streekplan Gelderland 2005, dat provinciale staten op 29 juni 2005 heeft vastgesteld, voorziet in een functieveranderingsregeling bij vrijkomende agrarische bebouwing. Dit provinciale beleid heeft de raad nader uitgewerkt in de "Interim beleidsnotitie functieverandering van (agrarische) gebouwen in het buitengebied van Lochem" van 25 september 2006 (hierna: interim-beleidsnotitie). In dat beleid was de ondergrens van vrijkomende agrarische bebouwing die voor functieverandering naar wonen in aanmerking kwam vastgesteld op 500 m2. Dit functieveranderingsbeleid is in 2008 gewijzigd met het regionale beleidskader "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies", dat de raad heeft vastgesteld in april 2008 en waarmee het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 1 juli 2008 heeft ingestemd, en de gemeentelijke aanvulling op dit beleidskader dat de raad heeft vastgesteld op 27 oktober 2008. In deze voorwaarden staat dat bij een te slopen oppervlakte van 500 m² tot 1000 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen één nieuwe vrijstaande woning mag worden gebouwd. Dit beleid is in 2010 geëvalueerd en op 14 maart 2011 heeft de raad het beleidskader "Buiten werken en wonen; ontwikkelen met kwaliteit" vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat voor een functieverandering naar wonen, waarbij één extra woning kan worden gerealiseerd, minimaal 1000 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt dient te worden.
2.4. In zijn brief van 24 augustus 2005 aan de Afdeling ruimtelijke ordening van de gemeente, vraagt [appellant] een "lans te breken" bij het gemeentebestuur zodat hij zijn plannen met zijn perceel kan verwezenlijken.
Bij brief van 4 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellant] laten weten dat alle aanvragen om functieverandering die bij het college zijn ingediend, worden aangehouden tot politieke besluitvorming heeft plaatsgevonden.
In het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 21 maart 2006 staat dat voorlopig geen medewerking wordt verleend aan het verzoek om functieverandering. In de brief van dezelfde datum aan [appellant] heeft het college erop gewezen dat het in verband met de financiële haalbaarheid van het plan onzeker is of het verzoek om functieverandering kan worden gehonoreerd.
In de brief van 20 oktober 2006 van het college van burgemeester en wethouders aan [appellant] staat dat deze is gericht aan ieder die middels een brief, schetsplan of oriënterend gesprek heeft aangegeven een functieverandering in wonen of werken op een vrijkomend dan wel vrijgekomen (agrarisch) bouwperceel te overwegen. In de brief wordt informatie gegeven over de laatste ontwikkelingen omtrent functieverandering. Nu de interim-beleidsnotitie is vastgesteld, kunnen concrete aanvragen daaraan worden getoetst, aldus de brief. [appellant] wordt in de brief verzocht zijn aanvraag concreet uit te werken in het daarvoor opgestelde en bij de brief gevoegde aanvraagformulier.
2.5. In de interim-beleidsnotitie staat dat, om verzoeken goed te kunnen beoordelen, een concreet uitgewerkt plan dient te worden ingediend, waaruit aard, omvang en schaal van de activiteiten blijkt.
2.6. De Afdeling is van oordeel dat de raad de bouwmogelijkheden op het perceel van [appellant] niet heeft hoeven toetsen aan de interim-beleidsnotitie. Daarbij is van belang dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de brief van [appellant] van 25 augustus 2005, gelet op de bewoordingen "een lans te breken" niet kan worden aangemerkt als een concreet verzoek tot functieverandering. Gelet op de interim-beleidsnotitie had het op de weg van [appellant] gelegen een concreet uitgewerkt plan in te dienen voorzien van tekeningen, waaruit aard, omvang en schaal van de op zijn perceel gewenste activiteiten zouden blijken. De omstandigheid dat het college bij brieven van 4 november 2005, 21 maart 2006 en 20 oktober 2006 de bewoordingen "aanvraag" en "verzoek" heeft gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is in het bijzonder van belang dat het college [appellant] er bij brief van 20 oktober 2006 van op de hoogte heeft gesteld dat zijn verzoek onvoldoende concreet was en hij van de mogelijkheid gebruik kon maken het bij de brief gevoegde aanvraagformulier in te dienen. Niet in geschil is dat [appellant] niet van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Verder blijkt uit het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 22 november 2011 dat in oktober 2009 ambtelijk met [appellant] is gesproken over de mogelijkheden tot functiewijziging op zijn perceel en dat op 26 november 2009 ambtelijk een e-mail aan [appellant] is verstuurd waarin namen worden gegeven van architecten en landschapsadviseurs zodat hij tot een aanvraag kon komen. Hoewel [appellant] terecht heeft aangevoerd dat in de brief van 20 oktober 2006 geen termijn is gesteld, kon in dit geval, mede gelet op de lange tijdspanne, van [appellant] worden verwacht dat hij eerder dan 3 mei 2011 een aanvraag tot herziening van het bestemmingsplan zou hebben ingediend.
Nu ingevolge het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Lochem 2010" op de percelen [locaties] tezamen twee woningen mogelijk worden gemaakt en ter zitting is gebleken dat zich op elk van deze percelen thans al een woning bevindt, heeft de raad terecht gesteld dat het mogelijk maken van een extra woning of één gebouw met twee wooneenheden op het perceel [locatie] niet strookt met het regionale en gemeentelijke beleid inzake functieverandering aangezien op het perceel geen 1000 m2 aan agrarische bijgebouwen aanwezig zijn om te slopen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in de omstandigheden van dit geval aanleiding had moeten zien om een uitzondering op zijn beleid te maken of dat hij de aanvraag alsnog had moeten toetsen aan de interim-beleidsnotitie. Daarbij is van belang dat het college van burgemeester en wethouders bij brief van 21 maart 2006 aan [appellant] heeft meegedeeld dat onzeker was of het ‘verzoek’ om functieverandering gehonoreerd kon worden. Dat [appellant] al eerder begonnen is met de restauratie van het koetshuis, dient dan ook voor zijn risico te komen. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat de raad planologische medewerking zou verlenen aan het voorzien van extra woningbouw op zijn perceel [locatie].
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskostenveroordeling
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
12-704.