201302344/1/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2013 in zaak nr. 12/2199 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2012 heeft de staatssecretaris besloten het verzoek van [appellanten] van 23 januari 2012 om handhavend op te treden tegen ArkeFly, onderdeel van de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V., niet te behandelen.
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is ArkeFly in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door drs. M.S.J. Hoorntje, rechtsbijstandverlener bij Rincón Pardo, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.P.H. Rozenbrand, werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellanten] hebben de staatssecretaris op 23 januari 2012 verzocht om handhavend op te treden tegen ArkeFly, aangezien ArkeFly hen niet heeft gecompenseerd wegens vertraging van hun vlucht, waartoe ArkeFly volgens [appellanten] gehouden was op grond van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004 L 46; hierna: de Verordening).
2. De staatssecretaris heeft aan het besluit op bezwaar, waarin het besluit om met toepassing van artikel 4:5 van de Awb het verzoek om handhaving niet te behandelen in stand is gebleven, ten grondslag gelegd dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende waren voor de beoordeling van het verzoek om handhaving, zelfs nadat appellanten in de gelegenheid waren gesteld de aanvraag aan te vullen.
3. Niet in geschil is dat ArkeFly inmiddels [appellanten] financieel is tegemoetgekomen. [appellanten] betogen dat zij nog belang hebben bij hun hoger beroep tegen het besluit van 8 juni 2012 in verband met de door hen gemaakte proceskosten en de geleden schade.
3.1. Gesteld noch gebleken is dat het bedrag dat [appellanten] door ArkeFly is toegekend lager is dan de compensatie waarop zij recht meenden te hebben op grond van de Verordening.
De schade die [appellanten] gesteld hebben te hebben geleden, hebben zij niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt.
Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 28 maart 2007 in zaak nr. 200604404/1, vormt de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van een beroep over te gaan.
3.2. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.1. is de Afdeling van oordeel dat [appellanten] geen belang hebben bij het door hen ingestelde hoger beroep.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
280-805.