201302022/1/R4.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats], gemeente Albrandswaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het college het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Kleidijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Visser en C.A. de Klerk-Verbeek, beiden werkzaam bij de gemeente, en de woningbouwvereniging Woonvisie, vertegenwoordigd door ir. F.A. Paris, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt met inachtneming van de bij het bestemmingsplan te geven regels.
Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Rhoon-Dorp" (hierna: het bestemmingsplan), dat door de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2010 in zaak nr. 200908404/1/R1 in rechte onaantastbaar is geworden. In het bestemmingsplan is aan de gronden in het uit te werken gebied de bestemming "Wonen - Uit te werken 1" toegekend.
Het uitwerkingsplan voorziet in 26 woningen. Aan deze gronden is in het uitwerkingsplan onder meer de bestemming "Wonen" toegekend.
2. Bij de beoordeling van een uitwerkingsplan staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het in rechte onaantastbaar worden van de uit te werken bestemming in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de thans voorliggende bestemmingen in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. De uit de bestemming "Wonen - Uit te werken 1" voortvloeiende gevolgen moeten worden geacht bij het bestemmingsplan reeds te zijn afgewogen. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
3. [appellanten] betogen dat het college het uitwerkingsplan ten onrechte heeft vastgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de door het college georganiseerde bijeenkomst op 19 februari 2013, waarin onder kantoortijd een toelichting op de weerlegging van de zienswijzen en het vaststellingsbesluit zou worden gegeven, pas enkele dagen tevoren bekend is gemaakt, te weten op 15 februari 2013. Voorts was niet duidelijk waar de toelichting zou plaatsvinden.
3.1. Het uitwerkingsplan is vastgesteld op 5 februari 2013. Deze beroepsgrond heeft dan ook betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan daarom geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
4. [appellanten] voeren aan dat geen afstand van 7 m tussen de voorziene woningen en de grens van de Kleidijk wordt aangehouden, hetgeen in strijd is met de uitwerkingsregels.
4.1. De uitwerkingsregels van het bestemmingsplan dienen volgens het college zo te worden gelezen dat de afstand van de rijbaan van de Kleidijk tot de voorziene woningen 7 m dient te bedragen. Anders dan [appellanten] betogen, volgt volgens het college niet uit de uitwerkingsregels dat de afstand tot de grens van de verkeerbestemming, waarbinnen de rijbaan, het trottoir en de parkeervoorzieningen liggen, 7 m dient te bedragen. Gelet hierop stelt het college dat wordt voldaan aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan.
4.2. Ingevolge artikel 21, lid 21.2, onder c, van de regels van het bestemmingsplan dienen de woningen op een afstand van ten minste 7 m uit de grens van de aanliggende weg te worden gesitueerd.
4.3. In het bestemmingsplan is het begrip "aanliggende weg" niet gedefinieerd. Voor de uitleg daarvan kan onder die omstandigheden worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. Het college heeft in de nota van zienswijzen en in het verweerschrift gesteld dat de uitwerkingsregel in artikel 21, lid 21.2, onder c, van de regels van het bestemmingsplan zo moet worden gelezen dat de voorziene woningen op een afstand van 7 m uit de grens van de rijbaan van de Kleidijk moeten worden gesitueerd. De Afdeling acht deze uitleg niet onjuist. Nu de kortste afstand van het bouwvlak tot de grens van de rijbaan van de Kleidijk op grond van de verbeelding 7 m bedraagt en niet is gebleken dat de rijbaan zal worden verlegd, is het uitwerkingsplan in zoverre niet in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
5. Het uitwerkingsplan zal volgens [appellanten] leiden tot een hogere parkeerdruk, omdat binnen het plangebied 26 woningen worden mogelijk gemaakt, terwijl in dit gebied voorheen 20 woningen stonden. Ook zal het uitwerkingsplan volgens hen leiden tot verkeersoverlast omdat het plangebied wordt ontsloten op de Kleidijk. Voorts zullen de bewoners van [locatie] hinder ondervinden van inschijnende koplampen van auto's.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning die is opgenomen in de uitwerkingsregels. Er worden immers 53 parkeerplaatsen gerealiseerd. Omdat de voorziene woningen anders zijn gesitueerd dan de woningen die voorheen in het gebied stonden, zal volgens het college ruimte ontstaan om binnen het plangebied te parkeren. Gelet hierop zal de parkeerdruk op de Kleidijk juist afnemen. Het uitwerkingsplan leidt voorts niet tot verkeersoverlast op de Kleidijk, aangezien het een zeer beperkt aantal auto’s betreft en de maximumcapaciteit van de Kleidijk volgens het college ook na realisering van het uitwerkingsplan niet zal worden overschreden. Voorts zal het uitwerkingsplan niet leiden tot ernstige lichtoverlast als gevolg van inschijnende koplampen ter plaatse van [locatie].
5.2. Ingevolge artikel 21, lid 21.2, onder a, van de regels van het bestemmingsplan mogen binnen de bestemming ten hoogste 26 woningen worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde onder e dient bij iedere woning op het woonperceel te worden voorzien in ten minste twee parkeerplaatsen per woning.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de regels van het uitwerkingsplan zijn de voor "Verkeer - Verblijf" aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2, aanhef en onder b, mag ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven.
5.3. Gezien artikel 5, lid 5.2, aanhef en onder b, van de regels van het uitwerkingsplan in samenhang met de verbeelding mag het aantal woningen niet meer dan 26 bedragen. De bestemming "Verkeer - Verblijf" laat ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, mede parkeervoorzieningen toe. In het plangebied worden 26 woningen gerealiseerd, zodat in minimaal 52 parkeerplaatsen dient te worden voorzien. Uit de plantoelichting volgt dat in en nabij het plangebied 53 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. [appellanten] hebben dit niet gemotiveerd weersproken. Voorts is niet gebleken dat onvoldoende ruimte bestaat voor 52 parkeervoorzieningen, zodat het uitwerkingsplan in zoverre niet in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet zal leiden tot een ernstige parkeerdruk op de Kleidijk. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting mag worden aangenomen dat de parkeerdruk op de Kleidijk ten gevolge van dit plan zal afnemen, nu door de situering van de voorziene woningen ruimte zal ontstaan om ook binnen het plangebied te parkeren, terwijl de bewoners voorheen waren aangewezen op de parkeermogelijkheden op de Kleidijk.
In het plangebied worden twee erftoegangswegen mogelijk gemaakt die uitkomen op de Kleidijk, zodat aannemelijk is dat alleen het bestemmingsverkeer zal toenemen. Gelet hierop en op de beperkte toename van het aantal woningen, heeft het college zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet zal leiden tot grote verkeershinder. Nu de hinder ten gevolge van inschijnende koplampen zich ook alleen ten gevolge van bestemmingsverkeer voor de voorziene woningen zal voordoen, is deze hinder niet zodanig dat het college het uitwerkingsplan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] voeren aan dat de geringe afstand van de voorziene woningen tot hun woningen in combinatie met de hoogte van de voorziene woningen ertoe zal leiden dat in de wintermaanden ernstige schaduwhinder zal optreden. Ook zal hun privacy worden aangetast. Voorts vrezen [appellanten] dat het plan zal leiden tot een toename van geluidhinder ten gevolge van de weerkaatsing van het verkeersgeluid van de A15, de Groene Kruisweg en de Waalhaven door de hogere bebouwing.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Het uitwerkingsplan zorgt volgens het college niet voor een onevenredige schaduwhinder. Uit de bezonningsstudie volgt dat kan worden voldaan aan de zogenoemde strenge TNO-norm. Deze norm gaat uit van minimaal 3 bezonningsuren per etmaal in de periode tussen 21 januari en 22 november. Voorts zorgen de bestaande leilinden aan de Kleidijk thans ook voor schaduwhinder. Verder tast het uitwerkingsplan volgens het college de privacy van [appellanten] niet aan, nu de woningen op eenzelfde afstand worden gebouwd als de vorige woningen.
6.2. Ingevolge artikel 21, lid 21.2, onder d, van de regels van het bestemmingsplan mag de goothoogte van een woning ten hoogste 7 m en de bouwhoogte ten hoogste 11 m bedragen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2, aanhef en onder c, van de regels van het uitwerkingsplan mag de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven binnen een bouwvlak.
6.2.1. In het uitwerkingsplan is aan de woningen een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 11 m toegekend, zodat het uitwerkingsplan in zoverre in overeenstemming is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Nu de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, dient te worden beoordeeld of de gekozen inrichting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
6.2.2. Het college heeft de strenge TNO-norm voor bezonning, waarbij sprake dient te zijn van meer dan 3 uur zonlichttoetreding per dag in de woning gedurende een periode van tien maanden tussen 21 januari en 22 november, als richtlijn gehanteerd bij de beoordeling van de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de bezonning. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
Voor zover het college verwijst naar de schaduwhinder van de leilinden overweegt de Afdeling dat voor de beoordeling van de gevolgen van de voorziene woningen voor de bezonning de aanwezigheid van bomen niet van belang is. De stelling over de schaduwwerking van de bomen doet echter geen afbreuk aan de in de bezonningsstudie weergegeven resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de bezonning op de percelen van [appellanten] .
Onbestreden is dat de schaduwhinder beperkt blijft tot de winter en dat in het voorjaar en de zomermaanden in het geheel geen schaduwhinder optreedt. Anders dan het college stelt en zoals ter zitting is toegelicht, kan niet uit de resultaten van het onderzoek naar de situatie op 1 april worden afgeleid dat de voorziene woningen in de winter niet leiden tot onevenredige schaduwhinder voor omwonenden. Uit de bezonningstudie volgt echter dat de schaduwhinder ten gevolge van de voorziene woningen op 21 december, de dag met het minste aantal zonuren, beperkt blijft tot de periode tussen 10.00 uur en 13.00 uur, zodat hieruit kan worden afgeleid dat in de periode tussen 21 januari en 22 november aan de TNO-norm voor bezonning wordt voldaan. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat sprake is van een stedelijke omgeving, heeft het college in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die gemoeid zijn met de uitvoering van het plan dan aan de beperkte schaduwhinder die daaruit voortvloeit voor [appellanten].
Het betoog faalt.
6.2.3. Met betrekking tot de invloed van de voorziene woningen op de privacy van [appellanten] bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacy niet onevenredig wordt aangetast. Daarbij betrekt de Afdeling dat de nieuwe woningen met een maximale bouwhoogte van 11 m op een afstand van minimaal 15 m van de woningen van [appellanten] zijn voorzien, hetgeen niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat een woonsituatie vrij van enige inkijk in binnenstedelijk gebied niet kan worden gegarandeerd.
Het betoog faalt.
6.2.4. Anders dan het college stelt, vrezen [appellanten] voor een toename van geluidhinder ter plaatse van hun eigen woningen en niet ter plaatse van de voorziene woningen. [appellanten] kunnen zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening beroepen op het belang van behoud van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen, omdat het plan woonbebouwing mogelijk maakt waarvan zij nadelige effecten voor hun woonsituatie vrezen. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet aan een eventuele vernietiging van het plan op deze beroepsgrond in de weg.
[appellanten] hebben evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene woningen zullen leiden tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder ten gevolge van weerkaatsing van het wegverkeerslawaai, zodat het betoog faalt.
7. [appellanten] betogen dat het dorpse karakter van de Kleidijk wordt aangetast, omdat de voorziene woningen hoger zijn dan de vorige woningen en deze nieuwe woningen geen voortuin hebben. Voorts vrezen zij dat het uitwerkingsplan zal leiden tot het verdwijnen van de leilinden op de Kleidijk.
7.1. Het college stelt dat het dorpse karakter van de Kleidijk niet zal worden aangetast. De uitwerkingsregels van het bestemmingsplan bieden de mogelijkheid te voorzien in woningen tot 11 m hoog. Volgens het college zijn in het uitwerkingsplan wel voortuinen voorzien. Daarnaast zal de openbare ruimte aan de voorzijde van de voorziene woningen worden vergroot. Voorts stelt het college dat de gronden waarop de leilinden staan in eigendom zullen komen van de gemeente en dat de leilinden behouden zullen blijven.
7.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder f, van de regels van het uitwerkingsplan zijn de voor "Verkeer - Verblijf" aangewezen gronden ook bestemd voor groenvoorzieningen en water.
7.2.1. Blijkens de verbeelding is aan een smalle strook grond aansluitend aan de voorkant van de woningen de bestemming "Tuin" toegekend. Voorts zijn de gronden met de bestemming "Wonen" ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, van de regels van het uitwerkingsplan mede bestemd voor tuinen. Gelet daarop mist het betoog van [appellanten] in zoverre feitelijke grondslag.
7.2.2. Voor zover [appellanten] stellen dat de goot- en bouwhoogte van de in het uitwerkingsplan voorziene woningen hoger is dan de woningen die voorheen aan de Kleidijk stonden, overweegt de Afdeling dat het betoog, gelet op het onder overweging 2 weergegeven toetsingskader, wat hier verder ook van zij, niet kan slagen.
7.2.3. Anders dan het college stelt, betogen [appellanten] niet dat de toekomstige bewoners van de voorziene woningen schaduwhinder zullen ondervinden door de leilinden, maar vrezen zij dat de leilinden gelet hierop zullen verdwijnen. [appellanten] kunnen zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening beroepen op het belang van behoud van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woning, omdat het plan hun uitzicht zal aantasten. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb niet aan een eventuele vernietiging van het plan op deze beroepsgrond in de weg.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder f, van de regels van het uitwerkingsplan zijn de gronden waarop de leilinden staan mede bestemd voor groenvoorzieningen. Uit de nota van zienswijzen en het verweerschrift volgt dat de betrokken gronden na realisering van het uitwerkingsplan deel zullen uitmaken van het openbaar gebied en in eigendom zullen komen van de gemeente. Tevens heeft het college hierin toegezegd dat de leilinden behouden zullen blijven. Nu voorts uit de nota van zienswijzen volgt dat het college aandacht heeft besteed aan de stedenbouwkundige inpassing van de voorziene woningen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan in zoverre het dorpse karakter niet zal aantasten.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
177-758.