201301686/1/R4.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Land- en Tuinbouworganisatie Noord (hierna: LTO Noord), gevestigd te Haarlem,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Zilkerduinweg 362b" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft LTO Noord beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
LTO Noord en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2013, waar LTO Noord, vertegenwoordigd door A.D. Middag, en het college, vertegenwoordigd door G. Imthorn en mr. R.A.J. de Jong, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
1. In het kader van de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2005" en de Verordening Ruimte Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte) opgenomen ruimte-voor-ruimteregeling worden binnen de gemeente Noordwijkerhout twee ruimte-voor-ruimtewoningen toegestaan, waarvan één op het perceel Zilkerduinweg 362b en één op het perceel Gooweg 17-19. Het wijzigingsplan voorziet in de bestemming "Wonen" ten behoeve van de ruimte-voor-ruimtewoning op het eerstgenoemde perceel, dat is gelegen ten noorden van de dorpskern De Zilk. De gronden waren in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2005, 1e herziening" (hierna: het bestemmingsplan) bestemd voor "Agrarische aanverwante doeleinden (AD)".
2. Het college voert aan dat LTO Noord geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Voorts is onduidelijk namens wie LTO Noord beroep heeft ingesteld. Gelet hierop dient het beroep volgens het college niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. LTO Noord heeft blijkens artikel 2 van haar statuten ten doel het bevorderen van de economische, sociale, culturele en maatschappelijke belangen van de agrarische sector en van de in de sector werkzame ondernemers, alles in de ruimste zin des woords.
2.3. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 23 augustus 2006, zaaknummer 200507730/1, heeft overwogen komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Blijkens haar statuten stelt LTO Noord zich ten doel de belangen van de agrarische ondernemers te behartigen. In dit geval gaat het om het belang dat de gronden in het plangebied bruikbaar blijven voor de bollenteelt. Het belang waarvoor LTO Noord in deze procedure opkomt, is derhalve een belang dat zij, gelet op haar statutaire doelstelling, in het bijzonder behartigt. LTO Noord kan dan ook worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, in samenhang met het derde lid, van de Awb bij de vaststelling van het plan.
3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
3.1. Ingevolge artikel 26, zeventiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van percelen met de bestemming "Agrarische aanverwante doeleinden (AD)" te wijzigen in de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "Erven" en "Agrarische doeleinden bollenteelt", met dien verstande dat aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan alvorens toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.
3.2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
4. LTO Noord betoogt dat het college ten onrechte het wijzigingsplan heeft vastgesteld, aangezien niet is voldaan aan een aantal wijzigingsvoorwaarden zoals vervat in het bestemmingsplan.
4.1. Hiertoe voert zij aan dat de bebouwing die in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling wordt aangewend in juridisch-planologisch opzicht illegaal aanwezig is. Daarbij betoogt zij dat de wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op de mogelijkheden die de Verordening Ruimte biedt, waarbij als uitdrukkelijke voorwaarde geldt dat het moet gaan om legaal aanwezige bebouwing.
4.2. Het college stelt zich op het standpunt dat de bebouwing die in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling wordt gesloopt legaal aanwezig is. Daartoe voert het college aan dat ten behoeve van de genoemde bebouwing vergunningen zijn verleend, die in rechte onaantastbaar zijn.
4.3. In artikel 26, zeventiende lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan is als wijzigingsvoorwaarde opgenomen dat planwijziging uitsluitend wordt toegepast indien de (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen en de (verspreid liggende) kassen worden gesloopt, waarbij "papieren glas" geen recht geeft op toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en de te slopen bedrijfsgebouwen en kassen voor 1 januari 2003 moeten zijn opgericht.
4.4. De Afdeling stelt vast dat bij besluit van het college van 24 juni 2002 een vergunning is verleend voor het bouwen van een schuurkas ten behoeve van agrarische doeleinden op het perceel Zilkerduinweg 362b. Bij besluit van het college van 11 maart 2005 heeft het college een vergunning verleend voor het aanpassen van de ter plaatse opgerichte bebouwing, ten behoeve van het realiseren van een vaste vloer alsmede raampartijen in de wanden van de betrokken bebouwing. Ter zitting is door het college onweersproken gesteld dat in het kader van de toepassing van de ruimte-voor-ruimteregeling geen andere bebouwing is aangewend. Daargelaten of artikel 26, zeventiende lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan aldus dient te worden uitgelegd dat geen illegale bebouwing mag worden aangewend in het kader van toepassing van de betrokken ruimte-voor-ruimteregeling, mist het betoog van LTO Noord, nu ten behoeve van de te slopen bebouwing in rechte onaantastbare vergunningen zijn verleend, feitelijke grondslag. Het betoog faalt.
4.5. LTO Noord voert verder aan dat het college de bebouwing die wordt aangewend in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling ten onrechte heeft aangemerkt als "bedrijfsbebouwing", en niet als "kassen" in de zin van het bestemmingsplan.
4.6. Het college stelt zich op het standpunt dat de bebouwing die wordt aangewend in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling zowel in juridische als in feitelijke zin kan worden aangemerkt als bedrijfsbebouwing in de zin van het bestemmingsplan.
4.7. Ingevolge artikel 26, zeventiende lid, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan mag voor de sloop van iedere 1.000 m2 bedrijfsbebouwing of 5.000 m2 kassen één woning worden teruggebouwd, met een maximum van drie woningen.
4.8. De Afdeling overweegt dat, daargelaten of de op 24 juni 2002 vergunde schuurkas was aan te merken als bedrijfsbebouwing, de vergunning van 11 maart 2005 gelet op de definities van "kassen" en "schuurkassen" in artikel 1, onder 37 en 62, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2005" niet meer ziet op een schuurkas, maar evenmin op een kas, zodat de raad de vergunde bebouwing heeft mogen aanmerken als bedrijfsbebouwing. Nu de aanwezige bebouwing met stalen wanden en een betonnen vloer tevens de fysieke kenmerken vertoont van bedrijfsbebouwing, ziet de Afdeling in hetgeen LTO Noord heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 26, zeventiende lid, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan vervatte voorwaarde. Het betoog faalt.
4.9. Volgens LTO Noord is evenmin aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan. In dit verband wijst LTO Noord op de "Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport", zoals vastgesteld in december 2009 (hierna: de structuurvisie), waarin is opgenomen dat de openheid in het gebied actief moet worden vergroot. Het verwijderen van bedrijfsbebouwing en terugbouwen van burgerwoningen is hiervoor weliswaar een manier, maar niet de meest geschikte, aldus LTO Noord.
4.10. Het college acht het wijzigingsplan geschikt om de beleidsdoelstellingen voor het realiseren van meer openheid in het buitengebied ten uitvoer te brengen.
4.11. Ingevolge artikel 26, zeventiende lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt planwijziging uitsluitend toegepast indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan.
4.12. In hetgeen LTO Noord heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan de beleidsdoelstelling ten aanzien van het vergroten van de openheid in het gebied, zoals deze doelstelling is vervat in de structuurvisie. Dat mogelijk ook andere manieren bestonden om aan die doelstelling te voldoen, doet daar niet aan af. In hetgeen LTO Noord heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 26, zeventiende lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen voorwaarde. Het betoog faalt.
4.13. Volgens LTO Noord is voorts niet conform artikel 26, zeventiende lid, onder i, van de voorschriften van het bestemmingsplan aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is op het perceel Gooweg 17-19. Daartoe voert zij aan dat geen onderzoek is verricht naar de bodemkwaliteit ter plaatse.
4.14. Ingevolge artikel 26, zeventiende lid, onder i, van de voorschriften van het bestemmingsplan dient ter plaatse van de te realiseren woningen een goed woon- en leefklimaat mogelijk te zijn.
4.15. De Afdeling overweegt dat bij het wijzigingsplan met toepassing van artikel 26, zeventiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan de woning op het perceel Zilkerduinweg 362b mogelijk wordt gemaakt. De toepassing van de wijzigingsbevoegdheid bij dit wijzigingsplan ziet niet op het mogelijk maken van de woning op het perceel Gooweg 17-19. Bij de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 26, zeventiende lid, onder i, van de voorschriften van het bestemmingsplan kan bij dit wijzigingsplan dan ook niet aan de orde komen of ter plaatse van het perceel Gooweg 17-19 een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
271-783.