201300162/1/A1.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Deldenerbroek, gemeente Hof van Twente,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 november 2012 in zaken nrs. 12/764 en 12/765 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sapouni B.V. reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vier tanks op het perceel Langenhorsterweg 6 in Ambt Delden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Sapouni B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2013, waar [appellant], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.G.B. Kamst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Sapouni B.V, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde vóór 1 oktober 2010, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 oktober 2010, is vereist. Ingevolge het tweede lid, eindigt de in het eerste lid bedoelde aanhouding:
a. indien de beschikking op de aanvraag om de ingevolge de in het eerste lid genoemde wetten vereiste vergunning is gegeven, tegen het ontwerp van die beschikking geen bedenkingen zijn ingebracht en de beschikking niet afwijkt van dat ontwerp: op de dag waarop burgemeester en wethouders van het ingevolge de in het eerste lid genoemde wetten bevoegde gezag een exemplaar van die beschikking hebben ontvangen, of
b. indien het onder a gestelde niet van toepassing is:
1˚ zes weken zijn verstreken na de dag waarop een exemplaar van de beschikking op de aanvraag om die vergunning ter inzage is gelegd, of
2˚ indien binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, met ingang van de dag na die waarop op dat verzoek is beslist.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting of de werking daarvan te veranderen.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden.
Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Wabo wordt een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, voor zover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit. Ingevolge het tweede lid blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen van de inrichting.
2. Op 14 juni 2010 heeft Sapouni B.V. een aanvraag om reguliere bouwvergunning ingediend voor het plaatsen van vier tanks op het perceel. Het college heeft de beslissing op de bouwaanvraag op grond van artikel 52 van de Woningwet aangehouden, omdat ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer een vergunning was vereist voor het veranderen van de inrichting. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Op 14 september 2011 heeft Sapouni B.V. een aanvraag ingediend voor het neutraal wijzigen van de inrichting. Bij besluit van 7 november 2011 heeft het college omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo verleend voor het milieuneutraal wijzigen van de inrichting op het perceel.
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beslissing op de bouwaanvraag niet langer op grond van artikel 52 van de Woningwet hoefde te worden aangehouden. Daartoe voeren zij aan dat Sapouni B.V. geen aanvraag heeft ingediend voor een veranderingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer en die vergunning dan ook nog niet is verleend. De door Sapouni B.V. op 14 september 2011 ingediende aanvraag voor het neutraal wijzigen van de inrichting kan niet als een dergelijke aanvraag worden aangemerkt, aldus [appellant] en anderen. De bij besluit van 7 november 2011 verleende omgevingsvergunning kan niet gelijk worden gesteld met een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer omdat het college dat besluit ten onrechte niet met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft voorbereid. Voorts voeren zij aan dat Sapouni B.V. wist dat zij een vergunning nodig had voor het veranderen van de inrichting maar er voor heeft gekozen om een hiertoe strekkende aanvraag niet samen met de aanvraag om bouwvergunning in te dienen.
3.1. Artikel 52 van de Woningwet is weliswaar met inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 komen te vervallen, maar uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Wabo van toepassing is op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op de aanvraag om bouwvergunning, omdat de aanvraag vóór de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. De aanvraag voor de vergunning voor het veranderen van de inrichting is ingediend ná de inwerkingtreding van de Wabo zodat, gelet artikel 1.2 van de Invoeringswet Wabo, de Wabo van toepassing is op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op de aanvraag om vergunning voor het veranderen van de inrichting.
3.2. De Invoeringswet Wabo, waarbij artikel 52 van de Woningwet als onderdeel van hoofdstuk IV is komen te vervallen, voorziet niet uitdrukkelijk in overgangsrecht voor gevallen zoals hier aan de orde waarbij ten behoeve van de wijziging van de inrichting een aanvraag om een bouwvergunning is ingediend vóór 1 oktober 2010 en een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit veranderen van een inrichting na 1 oktober 2010 is ingediend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van heden in zaak nr. 201211622/1/A1 brengt een redelijke wetsuitleg van artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo met zich dat de omgevingsvergunning voor de activiteit van het veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, wat betreft de toepassing van artikel 52, tweede lid, van de Woningwet moet worden beschouwd als een milieuvergunning. De door [appellant] en anderen voorgestane uitleg zou er toe kunnen leiden dat de bouwaanvraag in dit geval voor onbepaalde tijd zou moeten worden aangehouden, omdat een milieuvergunning niet meer kan worden verleend. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak heeft overwogen, staat een dergelijk rechtsgevolg op gespannen voet met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat onherroepelijke bouwvergunningen, die zijn verleend op basis van een vóór 1 oktober 2010 ingediende aanvraag, worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de aanhoudingsplicht van artikel 52 van de Woningwet in dit geval eveneens eindigt door verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. In de gestelde omstandigheid dat Sapouni B.V. wist dat een vergunning nodig was voor het veranderen van de inrichting, wordt geen aanleiding gevonden voor een ander oordeel, reeds nu het ingevolge artikel 52 van de Woningwet niet verplicht was om de aanvraag voor het veranderen van de inrichting tezamen met de aanvraag om vergunning voor het bouwen in te dienen. Voor zover [appellant] en anderen hebben betoogd dat het college het besluit van 7 november 2011 ten onrechte niet met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft voorbereid, wordt overwogen dat dit niet tot een ander oordeel kan leiden, omdat de rechtmatigheid van dat besluit hier niet aan de orde is. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
531-712.