ECLI:NL:RVS:2013:1801

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201210498/1/V3 en 201210502/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister

In deze zaak gaat het om hoger beroep van twee vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd, maar waarvan de aanvragen door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zijn afgewezen. De besluiten tot afwijzing zijn genomen op 31 januari 2012 en 9 februari 2012. De vreemdelingen, afkomstig uit Tibet en met de Chinese nationaliteit, hebben tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 12 oktober 2012 in zaken nrs. 12/7134 en 12/8039 hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de hoger beroepen op 30 oktober 2013 behandeld. De vreemdelingen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in zijn besluiten gesteld dat de enkele omstandigheid dat de vreemdelingen afkomstig zijn uit Tibet niet voldoende is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als terugkerende Tibetanen een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De grief van de vreemdelingen slaagt in zoverre. De hoger beroepen zijn kennelijk gegrond, en de aangevallen uitspraken van de rechtbank worden vernietigd. De Afdeling verklaart de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van de minister alsnog gegrond en vernietigt deze besluiten wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

201210498/1/V3 en 201210502/1/V3
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. [vreemdeling sub 1],
2. [vreemdeling sub 2],
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 12 oktober 2012 in zaken nrs. 12/7134 en 12/8039 in de gedingen tussen:
de vreemdelingen
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 31 januari 2012 en 9 februari 2012 heeft de minister de aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij onderscheiden uitspraken van 12 oktober 2012 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft verweerschriften ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdelingen afkomstig zijn uit Tibet en de Chinese nationaliteit hebben.
3. In de enige grief van hun hogerberoepschriften klagen de vreemdelingen onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar hun land van herkomst een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Daartoe betogen de vreemdelingen, samengevat weergegeven en onder verwijzing naar het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2010/16, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het enkele feit dat zij etnische Tibetanen zijn voldoende is om te worden ondervraagd bij terugkeer en dat deze ondervraging kan overgaan in arrestatie en detentie. De rechtbank heeft weliswaar overwogen dat de situatie van Tibetanen niet rooskleurig is, maar zij heeft nagelaten te beoordelen hoe de situatie van terugkerende Tibetanen is en of zij bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aldus de vreemdelingen.
3.1. De staatssecretaris heeft zich in de besluiten van 31 januari 2012 en 9 februari 2012 en de daarin ingelaste voornemens, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat de vreemdelingen afkomstig zijn uit Tibet en behoren tot de Tibetaanse bevolkingsgroep niet voldoende is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.2. In eerste aanleg hebben de vreemdelingen, in het kader van hun beroep op artikel 3 van het EVRM, verwezen naar het algemeen ambtsbericht inzake China van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2010 (hierna: het ambtsbericht). Dit ambtsbericht vermeldt dat China geen bijzondere aandacht heeft voor teruggekeerde asielzoekers, met uitzondering van personen afkomstig uit, voor zover thans van belang, Tibet. De laatsten worden bij terugkeer routinematig ondervraagd over hun verblijf in het buitenland. Voorts vermeldt het ambtsbericht dat over de behandeling van Tibetanen bij terugkeer naar China maar zeer beperkt informatie beschikbaar is, op basis waarvan het niet mogelijk is hierover algemene uitspraken te doen.
3.3. In aanmerking genomen de inhoud van het ambtsbericht en onder verwijzing naar de uitspraak van 9 januari 2013 in zaak nr. 201109034/1/V2 overweegt de Afdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als terugkerende Tibetanen een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar China.
De grief slaagt in zoverre.
4. Hetgeen voor het overige is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
5. De hoger beroepen zijn kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen onder 3.3. is overwogen, de beroepen van de vreemdelingen tegen de onderscheiden besluiten van 31 januari 2012 en 9 februari 2012 alsnog gegrond verklaren en deze besluiten wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigen.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 12 oktober 2012 in zaken nrs. 12/7134 en 12/8039;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 31 januari 2012, kenmerk 1108041122, en 9 februari 2012, kenmerk 1108051047;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.832,00 (zegge: tweeduizend achthonderdtweeëndertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Laar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
551-644.