ECLI:NL:RVS:2013:1798

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201208571/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 23 augustus 2012 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De minister had op 13 augustus 2012 de aanvraag afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling had eerder aanvragen ingediend die ook waren afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen, maar de minister ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat het besluit van de minister in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris betoogde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. De Afdeling oordeelde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat de situatie voor Hazara's in Afghanistan sinds de eerdere besluiten was verslechterd.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing werd genomen op 28 oktober 2013, waarbij de Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208571/1/V2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 augustus 2012 in zaken nrs. 12/25668 en 12/25670 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De staatssecretaris betoogt in grief 1 dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 13 augustus 2012 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat in hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd over de situatie voor Hazara's in Afghanistan, dat de voorzieningenrechter tot voormeld oordeel heeft gebracht, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen en de voorzieningenrechter aldus niet heeft onderkend dat voor een rechterlijke toetsing van het besluit in zoverre geen plaats was.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3. De vreemdeling heeft eerder, op 26 mei 2009 en op 6 mei 2011, aanvragen ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij onderscheiden besluiten van 2 februari 2010 en 9 november 2011 heeft de staatssecretaris die aanvragen afgewezen. Het besluit van 13 augustus 2012 is van gelijke strekking als de besluiten van 2 februari 2010 en 9 november 2011, zodat op het daartegen ingestelde beroep het hiervoor vermelde beoordelingskader van toepassing is.
2.4. Aan de thans voorliggende aanvraag van 3 augustus 2012 heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat de situatie voor Hazara's in Afghanistan in het algemeen, en de provincie Wardak in het bijzonder, sinds de eerdere besluiten van 2 februari 2010 en 9 november 2011 is verslechterd. Ter staving van dit betoog heeft hij het rapport 'On the Position of the Hazara Minority in Afghanistan' van professor William Maley van 7 december 2011 (hierna: het rapport van Maley) en een rapport van VluchtelingenWerk Nederland van 8 augustus 2012 overgelegd. Voorts heeft hij verwezen naar het artikel 'Stop deporting Afghans' van The Australian van 30 maart 2011 en naar uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 maart 2012 in zaak nr. 12/3992 en van 3 augustus 2012 in zaken nrs. 12/19692 en 12/19691 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4868).
2.5. Uit het rapport van Maley blijkt niet dat de situatie voor Hazara's in Afghanistan in het algemeen, en in de provincie Wardak in het bijzonder, ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 13 augustus 2012 wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de besluiten van 2 februari 2010 en 9 november 2011 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2013 in zaak nr. 201207330/1/V2). Uit het rapport van VluchtelingenWerk Nederland en de overige overgelegde stukken, voor zover deze dateren van na de eerdere afwijzende besluiten, blijkt dit evenmin. Derhalve is op voorhand uitgesloten dat het aldus aangevoerde kan afdoen aan de besluiten van 2 februari 2010 en 9 november 2011.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens in zijn hogerberoepschrift aanvoert, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
4. De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag van 3 augustus 2012 tevens ten grondslag gelegd dat hij zijn in de eerdere procedures naar voren gebrachte asielrelaas handhaaft en dat hij dat relaas thans met een document, waarin een verklaring van zijn moeder is opgetekend, kan staven.
4.1. Reeds nu het overgelegde document niet is voorzien van een datum, is dit niet aan te merken als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als hiervoor bedoeld.
5. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, is er voor toetsing van het besluit van 13 augustus 2012, voor zover daarbij de aanvraag van de vreemdeling is afgewezen, geen plaats.
6. De vreemdeling heeft voorts, ter betwisting van het door de staatssecretaris tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, nogmaals erop gewezen dat hij zich nooit aan het toezicht heeft onttrokken. Hiermee heeft de vreemdeling het besluit van 13 augustus 2012, waarin de staatssecretaris reeds op dit betoog is ingegaan, niet gemotiveerd betwist. Hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd biedt derhalve geen grond voor vernietiging van het besluit in zoverre.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 augustus 2012 in zaak nr. 12/25668;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2013
549