201303894/2/R2.
Datum uitspraak: 24 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Montfoort,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Blokland 4" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2013, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.A.G. Dingemans en P.M. Leijenaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het Montfoorts Kunstenaars Collectief, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het plan voorziet in een woning, een gebouw voor een maatschappelijke functie, alsmede in de verbouw van een bestaande werktuigenloods ten behoeve van de vestiging van verenigingsleven en maatschappelijke functies.
Ontvankelijkheid
3. De voorzitter twijfelt of alle appellanten kunnen worden ontvangen in hun beroep, nu zij niet allemaal een zienswijze lijken te hebben ingediend. Aangezien vaststaat dat in ieder geval een deel van hen een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, verwacht de voorzitter dat de Afdeling het beroep in zoverre ontvankelijk zal oordelen en ziet de voorzitter aanleiding het verzoek inhoudelijk te behandelen.
Inhoudelijk
4. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover dit voorziet in een nieuwe woning. Zij betogen in de eerste plaats dat het plan is vastgesteld in strijd met de doelstelling van de zogenoemde ‘ruimte voor ruimte regel’ uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 (hierna: de provinciale verordening 2009). Hiertoe voeren zij aan dat de op grond van de provinciale verordening 2009 vrijgekomen bouwmogelijkheden al zijn gebruikt voor een eerdere bedrijfsverplaatsing, waardoor met het plan de bebouwing in het buitengebied per saldo toeneemt. Zij stellen daarnaast dat onzeker is of de woning kan worden gerealiseerd aangezien onduidelijk is of de op 30 december 1986 gevestigde erfdienstbaarheid van uitzicht nog steeds op een deel van het perceel rust.
4.1. Vaststaat dat de gemeente eigenaar is van het perceel waarop de nieuwe woning is voorzien. De raad heeft ter zitting toegezegd dat binnen een jaar na de zittingsdatum geen aanvraag voor een omgevingsvergunning zal worden ingediend noch dat anderszins met werkzaamheden ter realisering van de woning zal worden gestart. Nu voorts de verwachting bestaat dat binnen een jaar uitspraak zal zijn gedaan in de bodemprocedure, bestaat thans geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.
5. [verzoeker] en anderen kunnen zich voorts niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk". Hiertoe betogen zij dat de in het plan in zoverre voorziene activiteiten niet zijn aan te merken als zogenoemde stadsrandactiviteiten als bedoeld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 (hierna: de provinciale verordening 2013). Dientengevolge zijn deze activiteiten ingevolge artikel 4, lid 4.8, van de provinciale verordening 2013 niet toegestaan. [verzoeker] en anderen stellen voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met de in dat artikel opgenomen voorwaarden voor het toestaan van activiteiten in de zogenoemde kernrandzone.
5.1. De raad stelt dat het noordelijk deel van het plangebied in de kernrandzone ligt van de kern Montfoort als bedoeld in de provinciale verordening 2013. Hiervoor geldt dat ruimte bestaat voor de vestiging van stadsrandactiviteiten zoals in dit geval scouting, verenigingsleven en maatschappelijke functies. Ten behoeve van deze functies mogen gebouwen worden gerealiseerd. De raad wijst voorts op de gemeentelijke TotaalVisie 2030 waarin voor het noordelijke deel van het plangebied een zoeklocatie is opgenomen voor welzijn, cultuur en recreatie.
5.2. Aan een deel van het plangebied is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1 van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor een kinderdagverblijf en peuterspeelzaal, verenigingsleven, openbare, maatschappelijke en culturele voorzieningen, bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, ontsluitingswegen, paden, parkeer- en nutsvoorzieningen.
5.3. Vaststaat dat de provinciale verordening 2013 op 5 februari 2013 is vastgesteld en op 5 maart 2013 inwerking is getreden, en derhalve voor de vaststelling van het plan. Uit de algemene regels in de provinciale verordening 2013 lijkt ook niet te volgen dat de provinciale verordening 2009 nog van toepassing is. Dit dient evenwel nader te worden bezien in de bodemprocedure. Vooralsnog gaat de voorzitter uit van de toepasselijkheid van de provinciale verordening 2013.
Ingevolge artikel 1, lid 1.1 van de provinciale verordening 2013 wordt onder stadsrandactiviteiten verstaan: activiteiten die aan het stedelijk gebied zijn gerelateerd, zoals maneges en kinderboerderijen, en stedelijke functies met een overwegend onbebouwd en groen karakter, zoals sportvelden, begraafplaatsen, stadslandbouw, volkstuincomplexen en recreatiecomplexen. Tuincentra worden hieronder niet begrepen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.8, onder 2, sub d, van de provinciale verordening 2013 kan een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten toestaan binnen de kernrandzone.
Ingevolge ditzelfde artikellid, onder 2, sub e, zijn stadsrandactiviteiten toegestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden: de ontwikkelingen zijn in overeenstemming met een integrale visie op de kernrandzone, de ontwikkelingen zijn landschappelijk goed inpasbaar, de ontwikkelingen leiden tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit die ten minste in een redelijke verhouding staat tot de omvang van de ontwikkelingen en de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
5.4. Niet in geschil is dat het plangebied binnen de kernrandzone ligt als bedoeld in de provinciale verordening 2013. De voorzitter twijfelt of het in het plan voorziene gebruik kan worden aangemerkt als stadsrandactiviteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1.1, van de provinciale verordening 2013. Met name is onduidelijk of, voor zover het gebruik als stedelijke functie moet worden aangemerkt, het gebruik een overwegend onbebouwd en groen karakter heeft. Nu onduidelijk is of het voorziene gebruik kan worden aangemerkt als stadsrandactiviteiten, is eveneens onduidelijk of het plan in zoverre in overeenstemming is met artikel 4, lid 4.8 van de provinciale verordening 2013. Hiervoor is immers van belang of de activiteiten als stadsrandactiviteiten kunnen worden aangemerkt. De voorzitter twijfelt bovendien of aan de voorwaarden van artikel 4, lid 4.8, onder 2, sub e van de provinciale verordening 2013 wordt voldaan, nu geen integrale visie op de kernrandzone is vastgesteld terwijl onduidelijk is of sprake is van een zeer bescheiden ontwikkeling. In de bodemprocedure zal een en ander nader moeten worden onderzocht. De voorzitter is er derhalve op voorhand niet van overtuigd dat de door de raad gegeven verantwoording toereikend is en het plan in zoverre niet in strijd met de verordening kan worden geacht.
6. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de betrokken belangen alsmede de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan door de inwerkingtreding van het plan voordat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek in zoverre toe te wijzen en een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van bestreden besluit, voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk".
Proceskosten
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Montfoort van 11 maart 2013, voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk";
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat de raad van de gemeente Montfoort aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2013
647.