201307080/2/R2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Veere,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stad Veere" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door G.J. Francke en J.S. van Sabben, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] is gericht op schorsing van het plandeel met de bestemming "Horeca" dat betrekking heeft op een frituurkraam die aan het Oranjeplein in Veere staat.
Hiertoe voert [verzoeker] aan dat de positie van het bouwvlak dat is aangeven in de verbeelding ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd is vastgesteld en dat de raad daarvoor geen ruimtelijke onderbouwing heeft gegeven. Tevens voorziet het plan volgens hem ten onrechte in de aanduiding 'terras', nu in de verleende omgevingsvergunning voor de frituurkraam geen melding wordt gemaakt van een terras. Bovendien staat artikel 15 van de planregels geen terras toe. Het terras zorgt volgens hem voor geluidsoverlast en de frituurkraam voor geurhinder, waardoor zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Ook is het plandeel in strijd met artikel 28 van de planregels, aldus [verzoeker].
3. Ter zitting is namens de raad meegedeeld dat de bewuste frituurkraam in 1975 met een bouwvergunning is opgericht en dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht Veere", dat in 1983 onherroepelijk werd, reeds de planologische mogelijkheid bood voor een frituurkraam op het achtererf van het perceel aan de Kaai nr. 3. De frituurkraam is in 2012 afgebrand en is inmiddels herbouwd met een omgevingsvergunning die op 28 maart 2013 is verleend. In het ontwerpplan was het bouwvlak ten behoeve van de frituurkraam evenwijdig aan de straat (Oranjeplein) gesitueerd, maar bij de vaststelling van het plan is het bouwvlak een kwartslag gedraaid.
Ter zitting is namens de raad toegelicht dat de situering van het bouwvlak in het ontwerpplan was overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan, maar dat dit niet de locatie is waar de frituurkraam de afgelopen 40 jaar feitelijk heeft gestaan. Daarom is bij de vaststelling van het plan het bouwvlak verschoven naar de locatie waar de frituurkraam sinds 1975 feitelijk heeft gestaan.
4. Nu de frituurkraam, naar [verzoeker] niet heeft weersproken, is herbouwd op dezelfde locatie waar die samen met het terras bijna 40 jaar feitelijk en legaal aanwezig is geweest en uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat het bouwvlak voor de frituurkraam of het bijbehorende terras wat betreft omvang noemenswaardig is gewijzigd of vergroot, kan de voorzitter [verzoeker] niet volgen in zijn betoog dat de raad aan het als zodanig bestemmen van de feitelijke en legale situatie een nadere ruimtelijke onderbouwing ten grondslag had moeten leggen.
Het feit dat het bouwvlak van het bestreden plandeel bij de vaststelling het plan ongeveer 6 meter dichterbij de woning van [verzoeker] is komen liggen - als gevolg van het draaien van het bouwvlak - geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij betrekt de voorzitter dat de gewijzigde vaststelling van dit plandeel geen verandering heeft gebracht in de feitelijke afstanden tussen de woning van [verzoeker] en het terras dan wel de frituurkraam zoals die al bijna 40 jaar bestaan, welke afstanden 25 meter respectievelijk 30 meter bedragen. Dat de gewijzigde vaststelling van het plandeel onaanvaardbare negatieve gevolgen heeft voor zijn het woon- en leefklimaat, heeft [verzoeker] vooralsnog niet aannemelijk gemaakt.
5. [verzoeker] voert terecht aan dat de aanduiding '(tr)' (terras) op de verbeelding niet nader wordt verklaard in artikel 15 van de planregels. Dit geeft echter geen reden voor schorsing van het door hem bestreden plandeel. De aanduiding '(tr)' wordt in de legenda van de verbeelding wel verklaard. Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter is op zichzelf reeds voldoende duidelijk welk vorm van gebruik de aanduiding '(tr)' (terras) mogelijk maakt.
Zelfs in het geval dat in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat ten onrechte de aanduiding '(tr)' niet wordt verklaard in de planregels, geeft dit geen aanleiding voor schorsing van het plandeel waaraan deze aanduiding is toegekend. Hierbij is van belang dat ter zitting namens de raad is meegedeeld dat het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse reeds een terras toestond, zodat schorsing van dit plandeel niet tot gevolg heeft dat het bestaande terras moet worden verwijderd.
6. De voorzitter ziet geen aanleiding om nader in te gaan op het betoog dat in de verleende omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van de frituurkraam niet wordt gesproken over een terras. De juistheid van die omgevingsvergunning staat thans niet ter beoordeling. Bovendien is een verleende omgevingsvergunning geen onderdeel van het toetsingskader bij de beoordeling van het voorliggende bestemmingsplan.
Ten aanzien van de gestelde strijd met artikel 28 van de planregels, overweegt de voorzitter dat het deel van het perceel waarop de frituurkraam is gebouwd blijkens de kaarten in bijlage 3 en bijlage 4 bij de plantoelichting geen deel uitmaakt van het beschermde stadsgezicht van Veere en dat de artikelen 28.1.1 (nokrichting) en 28.2.2. (geveltekeningen en dakvormen) daarom niet van toepassing zijn in dit geval.
7. Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2013
571