ECLI:NL:RVS:2013:1741

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
201301973/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 en beroepen tegen de vaststelling

Op 30 oktober 2013 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Oost Gelre 2011". Dit bestemmingsplan werd op 18 december 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Oost Gelre. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder [appellante sub 1] en anderen, [appellant sub 2], het college van Kerkrentmeesters, Greenvillage B.V., [appellant sub 5] en [appellant sub 6], beroep ingesteld. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de zitting plaatsvond op 10 september 2013.

De appellanten voerden verschillende gronden aan tegen het bestemmingsplan, waaronder de toekenning van bestemmingen aan specifieke percelen en de wijze waarop de raad zijn besluit had voorbereid. De Afdeling heeft de beroepsgronden van [appellante sub 1] en anderen gedeeltelijk gegrond verklaard, met name met betrekking tot de bestemming van de gronden aan de Banningweg 10 te Groenlo en de bestemming van de parkeerplaats bij de begraafplaats aan de Vragenderweg 69b te Vragender. De Afdeling oordeelde dat het bestreden besluit in deze gevallen niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid.

Daarnaast heeft de Afdeling het beroep van het college van Kerkrentmeesters gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de bestemming van de parkeerplaats niet correct was. Het beroep van Greenvillage B.V. en de andere appellanten werd ongegrond verklaard. De Raad van State heeft de gemeente Oost Gelre opgedragen om binnen 36 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen voor de vernietigde onderdelen van het bestemmingsplan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van belanghebbenden in dit proces.

Uitspraak

201301973/1/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Groenlo, gemeente Oost Gelre, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Lievelde, gemeente Oost Gelre,
3. het college van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Lichtenvoorde (hierna: het college van Kerkrentmeesters), gevestigd te Lichtenvoorde, gemeente Oost Gelre,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Greenvillage Lichtenvoorde B.V., gevestigd te Putten, gemeente Putten, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Greenvillage Developments BVBA, gevestigd te Antwerpen (België) (hierna: tezamen en in enkelvoud: Greenvillage B.V.),
5. [appellanten sub 5] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te Zieuwent, gemeente Oost Gelre,
6. [appellant sub 6], wonend te Harreveld, gemeente Oost Gelre,
en
de raad van de gemeente Oost Gelre,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Oost Gelre 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen, [appellant sub 2], het college van Kerkrentmeesters, Greenvillage B.V., [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 6] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2013, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door K. de Wit, het college van Kerkrentmeesters, vertegenwoordigd door J. Niewold, Greenvillage B.V., vertegenwoordigd door mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.A.J. Bluemer en G. Béguin, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Intrekking beroepsgrond
1. Ter zitting heeft het college van Kerkrentmeesters zijn beroepsgrond omtrent de wijze waarop de locatie van de ruïne van de St. Jacobskapel te Vragender is aangeduid, ingetrokken.
Het plan
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het buitengebied van de gemeente Oost Gelre. Het plan is deels conserverend van aard en biedt op een aantal plaatsen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen
4. Het beroep van [appellante sub 1] en anderen ziet onder meer op het perceel, kadastraal bekend Groenlo, nr. […] (hierna: perceel [...]) dat volgens hen ten onrechte geen deel uitmaakt van het plangebied. [appellante sub 1] en anderen betogen voorts dat ter plaatse ten onrechte geen bedrijfsbestemming is toegekend, nu zij perceel [...] in eigendom beogen te verkrijgen en hun bedrijfsactiviteiten daar willen uitbreiden. Volgens [appellante sub 1] en anderen is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir.
4.1. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellante sub 1] en anderen voor zover dat het perceel [...] betreft en is ingediend door [appellante sub 1] Volgens de raad is [appellante sub 1] in zoverre geen belanghebbende bij het bestreden besluit.
4.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.3. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden betreffende perceel [...] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" zijn toegekend.
4.4. Anders dan [appellante sub 1] en anderen stellen, maakt perceel [...] deel uit van het plangebied. Voorts is [appellante sub 1] gevestigd op het perceel dat grenst aan perceel [...]. Zij is derhalve belanghebbende bij het bestreden besluit, voor zover dat de gronden betreffende perceel [...] betreft, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en kan daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, beroep instellen. Anders dan de raad betoogt, geeft de uitspraak van 13 maart 2013 in zaak nr. 201112435/1/R3 noch de uitspraak van 23 mei 2012 in zaak nr. 201106139/1/R2 aanleiding voor een ander oordeel, nu de desbetreffende appellanten in die zaken niet waren gevestigd op gronden grenzend aan de gronden ten aanzien waarvan zij beroep hadden ingesteld.
4.5. De Afdeling stelt vast dat het uitgangspunt van de raad is dat lokale bedrijven die niet aan het buitengebied gebonden zijn, worden geconcentreerd op bedrijventerrein Lindebook. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het mogelijk maken van uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op perceel [...] zich niet met dit uitgangspunt verdraagt. [appellante sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zodanig concrete plannen bestonden voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten naar perceel [...] dat de raad daarmee bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Daarbij neemt de Afdeling onder meer in aanmerking dat de gemeente Oost Gelre gelet op de overeenkomst van 16 november 1979 ten tijde van het nemen van het bestreden besluit eigenaar was van perceel [...]. De gemeente had ten tijde van het bestreden besluit niet besloten tot verkoop aan [appellante sub 1] en anderen, noch hadden [appellante sub 1] en anderen een aankoopplicht jegens de gemeente. Gelet hierop heeft de raad in hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarnaast hebben [appellante sub 1] en anderen geen bezwaren naar voren gebracht tegen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2". Hetgeen zij hebben aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" heeft kunnen toekennen aan de gronden betreffende perceel [...].
Het betoog faalt.
5. [appellante sub 1] en anderen betogen dat het bouwvlak dat is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf" betreffende de gronden aan de Banningweg 10 te Groenlo ten onrechte niet tevens de vergunde bedrijfsbebouwing omvat.
5.1. De raad stelt dat bij besluit van 26 november 2008 door het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning is verleend voor onder meer de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Gelet hierop moet het betreffende bouwvlak volgens de raad 11,05 meter in zuidelijke richting worden vergroot. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
6. [appellante sub 1] en anderen hebben zich voor het overige in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van alle eerdere stukken die in de procedure zijn ingebracht, waaronder de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 1] en anderen hebben in hun beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1 aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover de bij besluit van 26 november 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre vergunde bedrijfsbebouwing op de gronden aan de Banningweg 10, te Groenlo, niet als zodanig is bestemd, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 1] en anderen is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 1] en anderen voor het overige ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] betoogt dat de twee wooneenheden binnen zijn boerderij aan de [locatie 1] te Lievelde ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Hij stelt dat de ene wooneenheid zijn bedrijfswoning is en dat zijn moeder in de andere wooneenheid woont. Voorts stelt hij dat het om zelfstandige wooneenheden gaat en dat deze situatie al 30 jaar bestaat. Volgens [appellant sub 2] dient de bestaande situatie te worden bestemd door het toekennen van een nadere aanduiding.
8.1. Volgens de raad is de bestaande situatie in het plan reeds als zodanig bestemd en bestaat geen aanleiding dit op andere wijze te doen.
8.2. Blijkens de verbeelding is aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende de gronden aan de [locatie 1] een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.13, van de planregels wordt onder ‘bedrijfswoning’ verstaan: een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
[…]
Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden".
[…].
8.3. Op pagina 55 van de plantoelichting is vermeld dat in het plangebied informele woningsplitsing, ook wel ‘dubbele bewoning’ genoemd, en formele woningsplitsing voorkomen. Dubbele bewoning betreft de situatie waarbij vanuit planologisch oogpunt bezien sprake is van één woning met een aantoonbare verwevenheid, een deur tussen de wooneenheden en een gemeenschappelijke ruimte. Die situatie is in enkele gevallen uitgegroeid tot een situatie waarbij de bestaande woning uit twee geheel zelfstandig functionerende huishoudens met ieder eigen voorzieningen bestaat. Dit is ontstaan door inwoning met eigen voorzieningen van ten hoogste twee verwanten of andere personen. Aan de voormelde woningen is volgens de plantoelichting het recht op één woning toegekend. In de plantoelichting is voorts vermeld dat formele woningsplitsing twee naar inhoud gelijkwaardige woongedeelten betreft, dan wel twee eenheden die ruimtelijk en bouwtechnisch duidelijk gescheiden zijn. Het gaat feitelijk om twee half-vrijstaande woningen, zijnde twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen of woningen waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens valt. Volgens de plantoelichting is vaak meegewerkt aan woningsplitsing waar het hoofdgebouw een voormalige agrarische bedrijfswoning betrof met voldoende inhoud deze te splitsen in twee afzonderlijke wooneenheden en het oorspronkelijke hoofdgebouw te behouden. In deze legale situaties zijn rechten aan beide afzonderlijke gescheiden eenheden toegekend en is aan het perceel tevens een specifieke bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’ toegekend, om te voorkomen dat het hoofdgebouw alsnog wordt gesloopt ten gunste van twee vrijstaande woningen, aldus de plantoelichting.
8.4. Ter zitting is vastgesteld dat aan de [locatie 1] te Lievelde een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend en dat de boerderij de daarbij behorende bedrijfswoning is. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat geen formele splitsingshandeling heeft plaatsgevonden en dat de ruimten binnen de boerderij met elkaar in verbinding staan. Gelet hierop is sprake van dubbele bewoning waarbij de bedrijfswoning uit twee geheel zelfstandig functionerende huishoudens met ieder eigen voorzieningen bestaat. In de gehanteerde plansystematiek is deze situatie van dubbele bewoning als zodanig bestemd door het toekennen van de bestemming "Agrarisch" en een bouwvlak. Anders dan [appellant sub 2] kennelijk meent, is voor het als zodanig bestemmen van de feitelijke situatie dan ook niet nodig dat een nadere aanduiding wordt toegekend aan het betreffende plandeel. De raad heeft hiertoe dan ook geen aanleiding hoeven te zien.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 2] heeft zich voor het overige in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Het beroep van het college van Kerkrentmeesters
11. Het college van Kerkrentmeesters betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een uitbreiding van 250 m² van de begraafplaats aan de Vragenderweg 69b te Vragender. Volgens het college van Kerkrentmeesters is de raad in de zienswijzennota onvoldoende ingegaan op de punten die zij naar voren heeft gebracht. Voorts stelt het college van Kerkrentmeesters dat de komende tien jaar behoefte bestaat aan de gewenste uitbreiding. Verder betoogt hij dat het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1998", dat op 4 juni 1998 is vastgesteld door de raad van de gemeente Lichtenvoorde (thans: Oost Gelre) (hierna: het vorige plan) voorzag in een nog onbenutte uitbreidingsmogelijkheid voor de begraafplaats van 170 m² aan de zuidzijde van de Vragenderweg. Nu het plan daar ter plaatse niet langer in voorziet, stelt het college van Kerkrentmeesters in elk geval recht te hebben op een uitbreiding van 170 m² aan de noordzijde van de Vragenderweg. Gelet hierop bedraagt de gevraagde uitbreiding volgens het college van Kerkrentmeesters per saldo minder dan 10% van het bestemmingsvlak. Volgens het college van Kerkrentmeesters waren de uitbreidingsplannen bij de raad bekend en heeft de raad onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van uitbreiding van de begraafplaats.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het vorige plan ten zuiden van de Vragenderweg uitsluitend voorzag in parkeerplaatsen ten behoeve van de begraafplaats en niet in gebruik van die gronden als begraafplaats. Gelet hierop is volgens de raad geen sprake van bestaande rechten die kunnen worden overgeheveld naar de noordzijde van de begraafplaats. Een vergroting van de begraafplaats van meer dan 10% van de bestaande oppervlakte komt volgens de raad eerst aan de orde als daartoe een concreet verzoek om herziening van het plan wordt ingediend, aan de hand waarvan, gelet op de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse, archeologisch onderzoek dient te worden verricht en dient te worden beoordeeld of landschappelijke inpassing mogelijk is. De raad stelt verder dat geen concrete behoefte bestaat aan uitbreiding van de begraafplaats.
11.2. Voor zover het college van Kerkrentmeesters stelt dat de raad in de zienswijzennota onvoldoende is ingegaan op de door hem naar voren gebrachte punten, overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten die door het college van Kerkrentmeesters naar voren zijn gebracht in de inspraakreactie niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
11.3. Blijkens de plankaart van het vorige plan is aan de plandelen met de bestemming "Bijzondere bebouwing" betreffende de gronden aan de noord- en zuidzijde van de Vragenderweg de aanduiding "begraafplaats" toegekend. Aan het plandeel ten zuiden van de Vragenderweg is voorts de aanduiding "pp" toegekend. De twee plandelen zijn verbonden met een lijn.
In de legenda is over de lijn vermeld: koppelteken aangevende een zelfde (agrarisch) bedrijf of gebied.
In de legenda is over de aanduiding "pp" vermeld: parkeerplaats.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Bijzondere bebouwing" in de bestemmingscategorie "begraafplaats" bestemd voor de ter aardestelling en instandhouding van graven […] een en ander met bijbehorende bebouwing en (on)bebouwde terreinen.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder d, voor zover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Bijzondere bebouwing" in de bestemmingscategorie "museum" bestemd voor […], met dien verstande dat de op de plankaart met "pp" aangeduide zone uitsluitend is bestemd voor parkeren.
11.4. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op de onderlinge samenhang van de plankaart, legenda en planvoorschriften behorende bij het vorige plan, een redelijke uitleg van artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften inhoudt dat voor de gronden met de bestemming "Bijzondere bebouwing" in de bestemmingscategorie "begraafplaats" geldt dat de op de plankaart met "pp" aangeduide gronden ten zuiden van de Vragenderweg uitsluitend waren bestemd voor parkeren en derhalve niet voor het gebruik als begraafplaats. Daargelaten dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, volgt uit het vorenstaande dat de begraafplaats ten opzichte van het vorige plan ongewijzigd is bestemd en dat derhalve met dit plan geen uitbreidingsruimte is wegbestemd. Gelet hierop heeft het college van Kerkrentmeesters niet aannemelijk gemaakt dat rechten bestaan met betrekking tot de gewenste uitbreiding van de begraafplaats waarmee de raad geen rekening heeft gehouden bij de vaststelling van het plan.
Voorts volgt uit de omstandigheid dat de betreffende strook gronden met het oog op een in de toekomst gewenste uitbreiding van de begraafplaats in het verleden niet is betrokken bij een ruilverkaveling, niet dat ten tijde van het nemen van het nemen van het bestreden besluit concrete plannen tot uitbreiding bestonden. Dit volgt evenmin uit de door het college van Kerkrentmeesters overgelegde stukken die zijn gewisseld in het kader van een inventarisatie van de begraafcapaciteit op de begraafplaats. Voorts is ter zitting gebleken dat op de begraafplaats nog ruimte is voor 55 nieuwe graven en dat de begraafplaats naar verwachting over 5 tot 6 jaar vol is indien geen graven worden geruimd. Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zodanig concrete plannen bestonden om de strook gronden van 250 m² in te richten als begraafplaats dat de raad daarmee bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden.
Nu geen sprake is van bestaande rechten, concrete plannen voor de gewenste uitbreiding ontbreken, deze uitbreiding groter is dan de 10% van het bestaande oppervlakte van de begraafplaats die de raad gelet op de systematiek en het karakter van het plan aanvaardbaar acht, en nader archeologisch en landschappelijk onderzoek nodig is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gewenste uitbreiding eerst bij een afzonderlijke procedure aan de orde kan komen. Hetgeen het college van Kerkrentmeesters hieromtrent heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Ten slotte heeft het college van Kerkrentmeesters niet gesteld dat de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" niet overeenkomen met de bestaande situatie ter plaatse dan wel daar niet passend zijn.
Hetgeen het college van Kerkrentmeesters heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" heeft kunnen toekennen aan de strook gronden van 250 m² ten noorden van de begraafplaats.
Het betoog faalt.
12. Het college van Kerkrentmeesters betoogt dat aan de gronden die gebruikt worden als parkeerterrein bij de begraafplaats, ten onrechte de bestemming "Verkeer" is toegekend. Volgens het college van Kerkrentmeesters dient aan die gronden de bestemming "Maatschappelijk" te worden toegekend omdat het parkeerterrein bij de begraafplaats hoort.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan betreffende gronden de bestemming "Maatschappelijk" met de nadere aanduiding "parkeren" dient te worden toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
13. In hetgeen het college van Kerkrentmeesters heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op hetgeen is overwogen onder 12.1 aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Verkeer" betreffende de parkeerplaats behorende bij de begraafplaats aan de Vragenderweg 69b te Vragender, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande is het beroep van college van Kerkrentmeesters voor het overige ongegrond.
Het beroep van Greenvillage B.V.
14. Greenvillage B.V. betoogt dat het plan ten onrechte niet bij recht of met een wijzigingsbevoegdheid voorziet in de realisatie en het gebruik van stacaravans op haar perceel gelegen tussen de Eikendijk en de Visserijdijk 2 te Lichtenvoorde (hierna: het perceel). Greenvillage B.V. betoogt dat de raad haar zienswijze zo summier heeft weerlegd, dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen en onvoldoende is gemotiveerd. Zij stelt voorts onder verwijzing naar de uitspraak van 4 januari 2012, in zaak nr. 201106732/1/H1, dat het vorige plan niet voorzag in de bouw van stacaravans, maar wel in het gebruik daarvan. Volgens Greenvillage B.V. is het de bedoeling geweest dat ter plaatse stacaravans konden worden gerealiseerd en zijn deze ter plaatse passend.
14.1. Voor zover Greenvillage B.V. stelt dat de raad in de zienswijzennota onvoldoende is ingegaan op de door haar ingediende zienswijze, overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten die door Greenvillage B.V. naar voren zijn gebracht niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
14.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.64, van de planregels wordt onder ‘stacaravan’ verstaan: een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangsels van een auto te worden voortbewogen.
14.3. De raad stelt zich op het standpunt dat in het gebied de aanpak van de waterproblematiek door het voorzien in extra waterberging, het behoud van de zichtassen, de openheid en het waardevolle landschap langs de dijk voorop staan. Deze ruimtelijke belangen zijn thans ook bevestigd in het concept voor de gemeentelijke structuurvisie ‘Besselinkschans’, in maart 2013 opgesteld in opdracht van het college van burgemeester en wethouders. Het mogelijk maken van grotere, permanente recreatieobjecten in de vorm van stacaravans, al dan bij wijzigingsbevoegdheid, past niet binnen de beoogde ontwikkeling van het gebied en verdraagt zich niet met genoemde ruimtelijke belangen, volgens de raad.
Greenvillage B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad aan deze belangen niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van Greenvillage B.V. om ter plaatse stacaravans te mogen plaatsen en gebruiken. Daartoe is van belang dat ter zitting is bevestigd dat ter plaatse geen stacaravans aanwezig zijn en niet aannemelijk is gemaakt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zodanig concrete plannen bestonden voor de plaatsing en het gebruik van stacaravans dat de raad daarmee bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het vorige plan weliswaar voorzag in het gebruik van stacaravans maar, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 januari 2012 in zaak nr. 201106732/1/H1), niet in het bouwen daarvan. Van bestaande rechten voor het plaatsen of bouwen van stacaravans is dan ook geen sprake. Ten slotte heeft Greenvillage B.V. geen bezwaren naar voren gebracht tegen de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie".
Hetgeen Greenvillage B.V. heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" zonder de mogelijkheid om stacaravans te plaatsen en te gebruiken, heeft kunnen toekennen aan de gronden betreffende het perceel gelegen tussen de Eikendijk en de Visserijdijk 2 te Lichtenvoorde.
Het betoog faalt.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep van Greenvillage B.V. ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 5]
16. [appellant sub 5] richt zich tegen het mogelijk maken van een weegbrug als nevenactiviteit bij de woning aan de [locatie 3] te Zieuwent. Hij stelt dat in het verleden voor de weegbrug een gedoogbeschikking is afgeven, omdat voor zijn woning aan de [locatie 2] niet aan de relevante geluidnormen kon worden voldaan. [appellant sub 5] stelt dat hij overlast ondervindt van de weegbrug en betoogt dat ten onrechte niet is onderzocht of aan de relevante geluidnormen kan worden voldaan. Voorts betoogt [appellant sub 5] dat een weegbrug als nevenactiviteit onverenigbaar is met een woonbestemming.
16.1. De raad stelt dat de weegbrug deel uitmaakte van het voormalige agrarische bedrijf aan de [locatie 2 en 3] en derhalve als zodanig moet worden bestemd. De raad stelt voorts dat bij een bezoek in mei 2013 is geconstateerd dat van november 2012 tot en met april 2013 op de weegbrug 406 wegingen hebben plaatsgevonden, met elk een duur van ongeveer 1 minuut. Daarbij zorgen drempels ervoor dat vrachtwagens de weegbrug langzaam benaderen. De raad stelt dat gelet hierop geen reden bestaat onderzoek te doen naar de weegbrug en dat alleen onderzoek van de eigenaar kan worden geëist indien het vermoeden bestaat dat niet aan de relevante normen wordt voldaan. Voorts stelt de raad dat de weegbrug is bestemd als nevenactiviteit bij de woning aan de [locatie 3] om de relatie met het voormalige agrarische bedrijf ter plaatse te benadrukken. Een aparte bedrijfsbestemming heeft volgens de raad niet de voorkeur.
16.2. Aan de gronden betreffende het perceel aan de [locatie 3] is de bestemming "Wonen" en onder meer de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" toegekend.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder c, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" ter plaatse van [locatie 3] bestemd voor nevenactiviteiten met de nadere functie weegbrug.
16.3. De woning van [appellant sub 5] ligt op ongeveer 25 meter van voornoemd plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" en op ongeveer 35 meter van de bestaande inrit van de weegbrug.
Daargelaten of genoemde weegbrug valt onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer, volgt de Afdeling het standpunt van de raad dat bij de woning aan de [locatie 2] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet. Daartoe is van belang dat in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 21 oktober 2003, waarbij de aanvraag om een milieuvergunning voor de exploitatie van de weegbrug is geweigerd, is vermeld dat de toentertijd gehanteerde langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus voor de woning aan de [locatie 2] worden overschreden, ervan uitgaande dat in de dagperiode twee, in de avondperiode twee en in de nachtperiode acht vrachtwagens van de weegbrug gebruik maken. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in de planregels geen beperkingen zijn opgenomen omtrent de hoeveelheid en duur van de wegingen, had de raad aanleiding moeten zien nader onderzoek te verrichten naar de vraag of het als zodanig bestemmen van de weegbrug niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 5]. Gelet hierop is het besluit, voor zover de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" is toegekend aan de gronden betreffende het perceel aan de [locatie 3] te Zieuwent, genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het betoog slaagt.
17. Het beroep is reeds hierom gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gezien deze vernietiging behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 5] geen bespreking meer.
Het beroep van [appellant sub 6]
18. [appellant sub 6] betoogt dat het plan onvoldoende mogelijkheid biedt om de bestaande oppervlakte van de bedrijfsbebouwing op zijn perceel aan de aan de [locatie 4] te Harreveld uit te breiden. Hij stelt dat zijn bedrijf op slot wordt gezet, nu uitsluitend onder bepaalde voorwaarden een beperkte uitbreidingsmogelijkheid kan worden geboden. [appellant sub 6] stelt dat het voortbestaan van zijn bedrijf hierdoor in het geding komt. Hij wenst dat het plan voorziet in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met 280 m². Volgens [appellant sub 6] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd welke ruimtelijk relevante bezwaren daaraan in de weg staan.
18.1. De Afdeling stelt vast dat het uitgangspunt van de raad is dat voor bestaande bedrijven in beginsel een beperkte uitbreidingsmogelijkheid van 10% wordt geboden teneinde verstening en hinder van bedrijvigheid in het buitengebied tegen te gaan en omdat de raad bedrijven wenst te concentreren op bedrijventerreinen. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het mogelijk maken van een meer omvangrijke uitbreiding van de bedrijfsbebouwing aan de [locatie 4] te Harreveld zich niet met dit uitgangspunt verdraagt. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken. Daartoe is van belang dat [appellant sub 6] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voortbestaan van zijn bedrijf hierdoor in het geding komt. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zodanig concrete plannen bestonden om de bedrijfsbebouwing aan de [locatie 4] te Harreveld uit te breiden dat de raad daarmee bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan in zoverre aansluit bij het vorige plan, waarin de maximale toegestane oppervlakte van de bedrijfsgebouwen was beperkt tot de oppervlakte die bestond ten tijde van de ter inzagelegging van dat plan. De raad heeft dan ook in redelijkheid niet hoeven voorzien in een grotere uitbreiding van de bedrijfsbebouwing voor de betreffende gronden.
Het betoog faalt.
19. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 6] ongegrond.
Opdracht
20. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, de raad op te dragen om voor de hierna in de beslissing nader aangeduide vernietigde plandelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.
21. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling voorts aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
22. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1] en anderen, het college van Kerkrentmeesters en [appellant sub 5] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2], Greenvillage B.V. en [appellant sub 6] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en anderen en het college van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Lichtenvoorde gedeeltelijk, en het beroep van [appellanten sub 5] geheel, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oost Gelre van 18 december 2012, voor zover:
a. voor zover de bij besluit van 26 november 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre vergunde bedrijfsbebouwing op de gronden aan de Banningweg 10, te Groenlo, niet als zodanig is bestemd;
b. het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" betreffende de parkeerplaats behorende bij de begraafplaats aan de Vragenderweg 69b te Vragender;
c. de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" is toegekend aan de gronden betreffende het perceel aan de [locatie 3] te Zieuwent;
III. draagt de raad van de gemeente Oost Gelre op om binnen 36 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen voor de onder II, onder a en b, vernietigde onderdelen van het bestreden besluit een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en anderen en het college van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Lichtenvoorde voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Greenvillage Lichtenvoorde B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Greenvillage Developments BVBA en [appellant sub 6] geheel, ongegrond;
V. draagt de raad van de gemeente Oost Gelre op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II, onder c, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Oost Gelre tot vergoeding van bij [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt de raad van de gemeente Oost Gelre tot vergoeding van bij het college van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Lichtenvoorde in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 48,88 (zegge: achtenveertig euro en achtentachtig cent);
veroordeelt de raad van de gemeente Oost Gelre tot vergoeding van bij [appellanten sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Oost Gelre aan appellanten vergoedt het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van:
a. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen,
b. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), voor het college van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Lichtenvoorde en
c. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellanten sub 5], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
458-743.