201301842/1/A1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Malina Vastgoed B.V. (hierna: Malina), gevestigd te Amsterdam en BMG Sauna Devarana B.V. (hierna: BMG), gevestigd te Hoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2013 in zaak nr. 12/2981 in het geding tussen:
Malina en BMG
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college aan het ingenieursbureau van de gemeente 's-Hertogenbosch omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de voormalige sportkantine tot een jongerencentrum op het perceel De Eendenkooi 15 te ’s-Hertogenbosch (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college het door Malina en BMG daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2013 heeft de rechtbank het door Malina en BMG daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Malina en BMG hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.W. Elfring en G.M. Straten, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het jongerencentrum is met name bedoeld voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 16 jaar. Het bezoek van oudere jongeren is uitsluitend toegestaan wanneer deze, jongeren in de voormelde leeftijdscategorie begeleiden. Het doel van het centrum is het activeren van jongeren met wie jongerenwerkers op straat in contact zijn gekomen, alsmede het ontplooien van ontspannings- en ontmoetingsactiviteiten voor jongeren in de middaguren na schooltijd. Malina is eigenares van een sauna aan De Eendenkooi 9-11 te ’s-Hertogenbosch, BMG exploiteert de sauna.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kruiskamp-Schutskamp" rust op het perceel de bestemming "Gemengd-I".
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 1, onder 1.38, wordt onder maatschappelijke voorzieningen, jeugdopvang verstaan.
3. Malina en BMG betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Volgens hen valt het beoogde gebruik van het pand niet onder het begrip ‘jeugdopvang’ als bedoeld in artikel 1, onder 1.38, van de planregels, zodat dat in strijd is met de op het perceel rustende bestemming. Hiertoe voeren zij aan dat de grote zaal, die onderdeel uitmaakt van het bouwplan, als bar/dancing zal worden gebruikt. Dit blijkt volgens hen uit het feit dat volgens het rapport van 13 maart 2012 dat Jansen Raadgevend Ingenieursbureau naar aanleiding van een in opdracht van de afdeling Milieu van de gemeente ’s-Hertogenbosch uitgevoerd geluidonderzoek heeft opgesteld, voor de grote zaal een muziekgeluidniveau van 100 dB(A) moet worden aangehouden en in de zaal een bar en aparte kassaruimte zijn voorzien. Ook duidt het feit dat in voormeld rapport de term ‘jongerenactiviteitencentrum’ wordt gebruikt er volgens Malina en BMG op dat het centrum zal worden gebruikt als een laagdrempelige horecagelegenheid. Malina en BMG voeren verder aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college aan de verleende omgevingsvergunning ter bescherming van hun woon- en leefomgeving ten onrechte geen voorschriften heeft verbonden die betrekking hebben op het voorkomen van geluidsoverlast van het te realiseren jongerencentrum. Het college heeft de vergunning daarom tevens in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel verleend, aldus Malina en BMG.
3.1. De rechtbank heeft, in navolging van het college, terecht overwogen dat een jongerencentrum als op het perceel is voorzien, gelet op het doel van het centrum, kan worden geschaard onder het in de planregels opgenomen begrip ‘jeugdopvang’. Zij heeft daarbij terecht van belang geacht dat dit begrip in het bestemmingsplan is opgenomen, juist om de vestiging van het jongerencentrum ter plaatse mogelijk te maken. Voorts heeft zij terecht door het college aannemelijk gemaakt geacht dat de grote zaal niet als horecagelegenheid zal worden gebruikt. De zaal is bedoeld voor een breed scala aan activiteiten, waaronder cursussen, recreatieve activiteiten en het geven van voorlichting om de jongeren op weg te helpen. Bij gelegenheid zal in de zaal muziek worden gedraaid, bijvoorbeeld wanneer danslessen worden gegeven. Naar het college ter zitting heeft toegelicht, worden juist in verband daarmee, ter voorkoming van overlast, akoestische voorzieningen in het pand aangebracht. Het college heeft ter zitting voorts bevestigd dat in de bar alleen koffie en thee zal worden geserveerd en dat geen alcohol zal worden geschonken. Een horecavergunning zal dan ook niet worden aangevraagd. Er zullen automaten met versnaperingen en/of frisdrank worden geplaatst. De enkele vrees van Malina en BMG dat de grote zaal als horecagelegenheid zal worden gebruikt, is onvoldoende om de conclusie van de rechtbank dat het standpunt van het college kan worden gevolgd, voor onjuist te houden.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het beoogde jongerencentrum binnen de ter plaatse geldende bestemming past, en de door Malina en BMG gestelde belangen met betrekking tot de bescherming van hun woon- en leefomgeving daarom niet aan de orde kunnen komen. Het standpunt van Malina en BMG met betrekking tot de door hen in dat verband gewenste voorschriften behoeft daarom geen bespreking.
De verwijzing door hen naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 in zaak nr. 201102507/1/H1, waarbij de Afdeling de vernietiging door de rechtbank ’s-Hertogenbosch van de in bezwaar gehandhaafde verlening van ontheffing voor een jongerencentrum op het perceel heeft bevestigd, treft evenmin doel. Destijds was een ander bestemmingsplan van kracht, waardoor het voorziene gebruik, anders dan thans, in strijd was met de op het perceel rustende bestemming.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
414-619.