201301123/1/V6.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 december 2012 in zaak nr. 12/850 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2012 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2012 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Uit artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De verzoeker dient in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een buitenlandse geboorteakte over te leggen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont. Nu voor de verlening van het Nederlanderschap vereist is dat de desbetreffende verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont, mag van een verzoeker die stelt in dit verband in bewijsnood te verkeren worden gevergd dat hij dit aantoont.
3. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet zijn komen vast te staan. Hij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat bewijsnood zich niet voordoet. Niet in geschil is dat [appellant] bij het verzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is voldaan aan de vereisten om voor naturalisatie in aanmerking te komen.
[appellant] stelt dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Zo heeft hij bij zijn naturalisatieverzoek een kopie van een geboorteakte overgelegd en een origineel persoonsboekje, die hij via vrienden heeft verkregen. Daarnaast heeft hij meerdere keren contact gehad met het Angolese consulaat in Rotterdam en is hij daar persoonlijk langs geweest. De Consul-Generaal heeft schriftelijk verklaard dat hij niet in het bezit van een Angolees paspoort kan worden gesteld, omdat hij niet de vereiste documenten heeft overgelegd, aldus [appellant].
Voorts heeft de staatssecretaris ten onrechte geen rekening met zijn gezondheidssituatie gehouden, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 februari 2012 in zaak nr. 201107027/1/V6) dient de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten.
Met de verklaring van de Consul-Generaal heeft [appellant] niet aangetoond dat hij niet in het bezit van een paspoort kan worden gesteld, omdat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uit die verklaring niet blijkt welke documenten hij op het consulaat heeft getoond en welke documenten voor afgifte daarvan noodzakelijk zijn.
Voorts blijkt uit de door [appellant] overgelegde stukken niet dat hij in persoon bij de Angolese autoriteiten in Angola dient te verschijnen om de bedoelde documenten aan te vragen en heeft hij daarmee evenmin gestaafd dat hij heeft gepoogd deze documenten door tussenkomst van een - professionele - derde te verkrijgen. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] daarmee niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument te verkrijgen. Het betoog faalt in zoverre.
Voorts heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 18 juni 2012 op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om een medisch adviseur om advies te vragen, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat het noodzakelijk is dat hij zelf naar Angola afreist om ter plaatse de benodigde documenten te verkrijgen en de medisch adviseur alleen over de vraag of [appellant], gelet op zijn medische conditie, naar Angola kan reizen, adviseert. Daarmee heeft de staatssecretaris, anders dan [appellant] stelt, rekenschap gegeven van zijn gezondheidssituatie. Het betoog faalt in zoverre evenzeer.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert.
5. [appellant] betoogt voorts dat de hoorplicht, als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, is geschonden. Gezien de eerdere miscommunicatie tussen de staatssecretaris en [appellant] had de staatssecretaris niet van het horen mogen afzien, aldus [appellant].
5.1. Dit betoog vormt een loutere herhaling van hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd. Aangezien de rechtbank gemotiveerd heeft uiteengezet dat en waarom die grond niet slaagt en het betoog van [appellant] in hoger beroep geen gemotiveerde betwisting daarvan vormt, leidt het betoog reeds hierom niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Woestenburg-Bertels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
501-800.