201304863/2/A1.
Datum uitspraak: 27 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Leunen, gemeente Venray (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 mei 2013 in zaak nr. 12/1515 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen, oprichten en in werking hebben van een varkensstal op het perceel de [locatie] te Leunen.
Bij uitspraak van 2 mei 2013 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Hij heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door ing. J. Schepen, M. Davits en ing. F. Deenen, zijn verschenen. Tevens is ter zitting verschenen [vergunninghouder].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe te voorkomen dat de stal reeds is gerealiseerd, voordat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan.
3. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend. Daarbij is het navolgende in aanmerking genomen.
4. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in zijn betoog, dat de uitstoot van ammoniak schade zal toebrengen aan de druivenplanten die zijn geplant langs de ontsluitingsweg van zijn perceel, geen belemmering heeft hoeven zien de gevraagde vergunning te weigeren. Daargelaten of, zoals [verzoeker] betoogt, ten tijde van het besluit deze druivenplanten reeds aanwezig zijn, heeft de rechtbank overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de afstand die wordt aanbevolen in het door hem gehanteerde rapport 'Stallucht en Planten 1981' van het Instituut voor Plantenziektekundig onderzoek. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd wordt op voorhand geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de hoeveelheid planten erg gering is en te onzeker is dat het grasland, waarnaast de planten zijn geplant, als wijngaard zal worden geëxploiteerd.
5. [verzoeker] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn betoog dat de geurberekeningen onjuist dan wel onzeker zijn, nu deze zijn gebaseerd op een luchtwasser zonder denitrificatie-unit, terwijl een luchtwasser met een denitrificatie-unit is aangevraagd, niet slaagt. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, leidt naar voorlopig oordeel niet tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank voor onjuist moet worden gehouden. De stelling van [verzoeker] dat het risico bestaat dat het verwijderingsrendement wordt verstoord indien onvoldoende denitrificatie heeft plaatsgevonden dan wel zouten zich ophopen in het waswater en neerslaan op ongewenste plaatsen in het systeem, acht de voorzitter op voorhand onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de rechtbank heeft miskend dat de denitrificatie-unit zodanige invloed heeft dat het college daarom niet van de bij de berekeningen gehanteerde geuremissiefactor, zoals die is opgenomen in volgens bijlage 1 bij de Regeling geurhinder en veehouderij, heeft kunnen uitgaan. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat aan de vergunning voorschriften zijn verbonden die betrekking hebben op de goede werking van het luchtwassysteem en de denitrificatie-unit.
6. [verzoeker] betoogt tot slot dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op het perceel onvoldoende ruimte is voor vervoersbewegingen, wanneer zowel het bouwplan conform de omgevingsvergunning wordt gebouwd als de beplanting conform het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift wordt aangebracht. De voorzitter is, mede gelet op de opmerking van het college ter zitting dat het tijdens een controle op het perceel heeft geconstateerd dat voldoende ruimte aanwezig is voor de door [verzoeker] bedoelde vervoersbewegingen en deze slechts drie keer per jaar plaatsvinden, op voorhand van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet is gebleken dat de ruimte tussen de te bouwen stal en de beplanting een normale en adequate bedrijfsvoering onmogelijk maakt.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013
473.