ECLI:NL:RVS:2013:1721

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
201211892/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Watervogelbuurt, Hoograven, Tolsteeg en de gevolgen voor de bouwhoogte en exploitatieplannen

Op 30 oktober 2013 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Watervogelbuurt, Hoograven, Tolsteeg" dat op 25 oktober 2012 door de raad van de gemeente Utrecht was vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag in een herziening van de planologische regeling voor de genoemde wijken. Appellant sub 1 en appellante sub 2 hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich niet konden verenigen met de opgenomen bouwhoogtes en de afwezigheid van een exploitatieplan. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 september 2013, waarbij beide appellanten en de raad vertegenwoordigd waren.

De Raad heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de beroepsgronden van appellant sub 1 gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor de percelen van appellant sub 1 in overeenstemming was met de bestaande situatie. Het bestreden besluit is vernietigd voor het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van de percelen van appellant sub 1, met uitzondering van het voorhuis.

Appellante sub 2's beroep werd niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richtte tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan. De Raad oordeelde dat appellante sub 2 geen belanghebbende was bij het exploitatieplan, aangezien hij geen eigenaar was van de betrokken gronden. De Raad heeft de raad van de gemeente Utrecht opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de vernietiging van het plandeel te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. De proceskosten van appellant sub 1 zijn vergoed, terwijl voor appellante sub 2 geen proceskostenveroordeling werd opgelegd.

Uitspraak

201211892/1/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Utrecht,
2. [appellante sub 2], wonend te Utrecht,
en
de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Watervogelbuurt, Hoograven, Tolsteeg" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. F. van der Brug, advocaat te De Bilt, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B. van der Padt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een herziening van de planologische regeling voor de wijken Watervogelbuurt, Hoograven en Tolsteeg in het zuidoosten van Utrecht.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de in het plan voor haar percelen [locatie 1] en [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] opgenomen regeling. Daartoe voert zij het volgende aan.
[appellant sub 1] betoogt dat het plan voor het voorhuis op het perceel [locatie 1] ten onrechte voorziet in twee bouwlagen, terwijl het voorhuis uit drie bouwlagen bestaat. Voorts betoogt zij dat de achterste grens van het bouwvlak ten onrechte vijf meter richting de Westerkade is verschoven, waardoor het tussen- en achterhuis niet langer binnen het bouwvlak zijn gelegen. [appellant sub 1] voert in dit verband aan dat zij hierdoor bij een toekomstige verkoop van het pand wordt benadeeld. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de bouwhoogtes van de verschillende panden op haar percelen onjuist in het plan zijn opgenomen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan opgenomen regeling ten aanzien van de toegestane hoeveelheid bouwlagen op het perceel [locatie 1] in overeenstemming is met de bestaande situatie.
3.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.32, van de planregels, voor zover thans van belang, wordt onder bouwlaag verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.
In het plan is aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Gemengd - 1" toegekend. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn voor deze bestemming aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen en bedrijven.
Ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder a, van de planregels dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge lid 7.2.1, onder b, van dit artikel mag het aantal bouwlagen niet meer bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven aantal bouwlagen.
Ingevolge lid 7.2.2, onder a, gelezen in samenhang met lid 7.2.2, onder n, van dit artikel mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, en mogen bestaande bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan de in voornoemd artikellid opgenomen voorwaarden voor bijbehorende bouwwerken, worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
3.3. Het voorhuis aan de [locatie 1] bestaat uit twee bouwlagen en een kap. In de verbeelding is voor het bouwvlak ter plaatse van het voorhuis op het perceel [locatie 1] als maatvoeringsaanduiding een maximumaantal van twee bouwlagen opgenomen. Ingevolge artikel 1, lid 1.32, van de planregels is een kap geen bouwlaag als bedoeld in de planregels. Niet is gebleken dat [appellant sub 1] concrete plannen heeft voor een verhoging van het voorhuis met een extra bouwlaag. De raad heeft voor het voorhuis op het perceel [locatie 1] dan ook in redelijkheid in overeenstemming met de bestaande situatie in het plan een maximum van twee bouwlagen kunnen opnemen. Het betoog faalt.
3.4. Ten aanzien van de overige bebouwing en percelen van [appellant sub 1] heeft de raad erkend dat de in het plan opgenomen regeling niet in overeenstemming is met de feitelijk bestaande situatie. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit voor zover het plan ziet op het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van de percelen [locatie 1], met uitzondering van het voorhuis aan de [locatie 1], en [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4], dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
5. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de in het plan voor het perceel Albatrosstraat 25 opgenomen regeling. Hiertoe voert hij aan dat de verhoging van de toegestane maximale bouwhoogte van 7 naar 10 meter ten opzichte van het ontwerpplan nauwelijks is gemotiveerd. Hij wijst er hierbij op dat niet is onderbouwd hoe de extra parkeerdruk die deze ontwikkeling met zich zal brengen zal worden opgevangen en dat niet is ingegaan op de gevolgen van deze ontwikkeling voor de leefomgeving van omwonenden en het milieu.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de op het perceel Albatrosstraat 25 voorziene ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is. Volgens de raad wordt met de voor dit perceel opgenomen bestemmingsregeling aangesloten bij het huidige gebruik (een voorziening voor jeugd- en opvoedhulp) en de bestaande planologische mogelijkheden.
5.2. In het plan is aan het perceel Albatrosstraat 25 de bestemming "Maatschappelijk" met voor een gedeelte van het perceel de functieaanduiding "wonen" toegekend. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en ter plaatse van de genoemde functieaanduiding tevens voor wonen. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn eveneens bestemd voor de bij de bestemming behorende verkeers- en parkeervoorzieningen.
In de verbeelding is voor een gedeelte van het bouwvlak op het perceel Albatrosstraat 25 een maximale bouwhoogte van 10 meter opgenomen.
5.3. Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 2] dat het plan ten onrechte voorziet in een maximale bouwhoogte van 10 meter wordt het volgende overwogen. Vast staat dat deze bouwhoogte in overeenstemming is met de in het voorheen geldende plan toegestane bouwhoogte. Voorts stelt de Afdeling vast dat de in het plan op het perceel Albatrosstraat 25 toegestane maximale bouwhoogte vergelijkbaar is met de maximaal toegestane bouwhoogte van bebouwing in de directe omgeving van dat perceel. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voor het perceel Albatrosstraat 25 opgenomen maximale bouwhoogte ruimtelijk aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
5.4. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" eveneens bestemd voor de bij de bestemming behorende verkeers- en parkeervoorzieningen. Uit de verbeelding, bezien in samenhang met de planregels, volgt dat niet het gehele perceel Albatrosstraat 25 mag worden bebouwd. Dit betekent dat binnen de bestemming het onbebouwde gedeelte van de gronden kan worden benut voor parkeervoorzieningen. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat op die gronden onvoldoende parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd om op het perceel Albatrosstraat 25 te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van de voorziene maatschappelijke instelling. Gelet hierop en nu een woonfunctie en een maatschappelijke functie op deze locatie onder het vorige planologische regime reeds mogelijk waren, ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de onderhavige planregeling voor de omgeving. Het betoog faalt.
6. [appellante sub 2] betoogt dat dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan de planschade die mogelijk zal ontstaan ten gevolge van deze in het plan voorziene ontwikkeling.
6.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellante sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
Exploitatieplan
7. Tot slot betoogt [appellante sub 2] dat niet duidelijk is of voor de ontwikkeling op het perceel Albatrosstraat 25 een exploitatieplan had moeten worden vastgesteld.
7.1. De raad stelt dat voor deze ontwikkeling geen exploitatieplan behoefde te worden vastgesteld.
7.2. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan de raad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
7.3. Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou [appellante sub 2] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat hij geen eigenaar is van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellante sub 2] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan, kan hij evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Conclusie
9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
10. Ten aanzien van [appellant sub 1] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2], voor zover het beroep zich richt tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan,
niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Utrecht van 25 oktober 2012 waarbij het bestemmingsplan "Watervogelbuurt, Hoograven en Tolsteeg" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van de percelen [locatie 1], met uitzondering van het voorhuis op het perceel [locatie 1], en [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4];
IV. draagt de raad van de gemeente Utrecht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de vernietiging van het in dictumonderdeel III genoemde plandeel wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Utrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1070,78 (zegge: duizendzeventig euro en achtenzeventig cent), waarvan een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Utrecht aan [appellant sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
159-726.