201210630/1/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft het college aan de [maatschap] vergunning krachtens de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding van de veebezetting en een aanpassing van de stalsystemen van een veehouderij op het perceel [locatie A] te Markelo.
Bij besluit van 26 september 2012 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door H. Puttenstein en A.M. Rensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
De veehouderij
1. Voorheen werd door [maatschap] een veehouderij geëxploiteerd aan de [locatie B] te Wierden. Deze veehouderij is beëindigd en verplaatst naar de [locatie A] te Markelo.
Bij besluit van 17 december 2010 is krachtens de artikelen 16 en 19d van de Nbw 1998 aan de [maatschap] vergunning verleend voor het oprichten en uitvoeren van de veehouderij aan de [locatie A]. Deze vergunning is door de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012 in zaak nr. 201108613/1/A4 onherroepelijk geworden. In de aan de vergunning verbonden voorschriften is bepaald voor welk veebestand de vergunning is verleend en in welke stalsystemen dit dient te worden gehuisvest. De vergunning voorziet onder meer in het houden van varkens in stallen die zijn voorzien van een chemisch luchtwassysteem.
Thans is vergunning verleend om het veebestand ten opzichte van de bij besluit van 17 december 2010 verleende vergunning uit te breiden met 1.080 biggen, 263 guste en dragende zeugen en 75 kraamzeugen. Voorts zullen blijkens de van de vergunning deel uitmakende aanvraag 26 vleesvarkens en 5 beren minder worden gehouden dan is toegestaan op grond van de op 17 december 2010 verleende vergunning. Verder voorziet de vergunning erin dat de stallen worden voorzien van het ‘biologisch luchtwassysteem 70% ammoniakemissiereductie’ met nummer BWL 2009.21, die eenzelfde rendement heeft als de voormelde chemische luchtwasser.
Artikel 16-vergunning
2. Vanwege de ligging van het beschermd natuurmonument Weldam in de omgeving van de veehouderij is een vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Nbw 1998 een vergunning verleend. Nu geen concrete argumenten zijn aangevoerd tegen de verlening van deze vergunning, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het deze vergunning betreft, in strijd met het recht is voorbereid of genomen.
Artikel 19d-vergunning
3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de gevolgen van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Borkeld niet heeft beoordeeld. De ammoniakemmissie van de veehouderij na de uitbreiding van het veebestand is weliswaar minder dan toen de veehouderij nog was gevestigd aan de [locatie B], maar dit betekent volgens [appellant] niet dat de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied Borkeld is afgenomen. [appellant] betoogt in dit verband dat het college er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de [locatie B] op een veel grotere afstand van het Natura 2000-gebied Borkeld ligt dan de [locatie A], waar de veehouderij thans is gevestigd.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat toepassing van het "Beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen" (hierna: het Beleidskader) en de aan de hand daarvan vastgestelde "Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen Overijssel" (hierna: de Beleidsregel) tezamen kunnen worden aangemerkt als een passende beoordeling en dat het zich op grond van die beoordeling ervan heeft kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Borkeld niet worden aangetast.
3.2. De veehouderij ligt op een afstand van ongeveer 3.500 meter van het gebied bekend onder de naam Borkeld. Dit gebied is op 7 december 2004 geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363; hierna: Habitatrichtlijn).
3.3. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van het college van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het vierde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt, voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, de initiatiefnemer alvorens het college van gedeputeerde staten een besluit neemt, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
3.4. Niet in geschil is dat voor de uitbreiding van het veebestand en de aanpassing van de stalsystemen van de veehouderij ingevolge artikel 19d van de Nbw 1998 een vergunning is vereist en dat deze ingevolge artikel 19g, eerste lid, alleen kan worden verleend indien het college zich op grond van een passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet worden aangetast.
Gezien de afstand tot het gebied Borkeld staat vast dat uitbreiding van het veebestand en de aanpassing van de stalsystemen uitsluitend vanwege stikstofdepositie gevolgen voor dit gebied zou kunnen hebben.
3.5. Volgens het bestreden besluit bedroeg de ammoniakemissie van de veehouderij toen deze nog was gevestigd aan de [locatie B], 7.565 kg per jaar. Na de uitbreiding van het veebestand en de verandering van de stalsystemen bedraagt de ammoniakemissie van de veehouderij op de huidige locatie aan de [locatie A], 3.498 kg per jaar. Nu de laatstgenoemde locatie dichterbij het Natura 2000-gebied Borkeld ligt, kan uit het voorgaande echter niet zonder nadere motivering worden afgeleid dat de ammoniakdepositie op de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied Borkeld niet zal toenemen. Het college heeft dienaangaande ter zitting erkend dat het bij het nemen van het bestreden besluit niet in aanmerking heeft genomen welke toename van ammoniakdepositie op de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied Borkeld de uitbreiding van het veebestand en aanpassing van de stalsystemen veroorzaken. Onder verwijzing naar de uitspraak van 22 mei 2013 in zaak nr. 201107526/1/T1/A4 overweegt de Afdeling voorts dat het college zich er met slechts verwijzing naar de toepassing van het Beleidskader en de Beleidsregel, in strijd met artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998, niet van verzekerd heeft kunnen achten dat het project niet zal leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
De beroepsgrond slaagt.
Dwangsom
4. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet de hoogte heeft vastgesteld van de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. [appellant] verzoekt de Afdeling om de hoogte vast te stellen van de door het college verbeurde dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
4.1. Uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb volgt dat een bestuursorgaan in ieder geval niet eerder een dwangsom verschuldigd is, dan de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.2. Het college heeft ontkend dat hij de ingebrekestelling, waarvan [appellant] stelt deze op 7 of 8 augustus 2012 aan het college te hebben verzonden, heeft ontvangen. [appellant] heeft geen ingebrekestelling als processtuk overgelegd en ook overigens desgevraagd ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat hij het college een schriftelijke ingebrekestelling heeft verzonden. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat geen ingebrekestelling is verzonden, zodat reeds hierom geen dwangsom is verschuldigd.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het de krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleende vergunning betreft, is genomen in strijd met artikel 19g. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande is het beroep voor het overige ongegrond.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 26 september 2012, kenmerk 2012/0206336 A12-105, voor zover het de krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleende vergunning betreft;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
579-743.