ECLI:NL:RVS:2013:1696

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
201206005/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • J.G.C. Wiebenga
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" vastgesteld door de raad van de gemeente Brunssum

Op 14 maart 2012 heeft de raad van de gemeente Brunssum het bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend, en ook Bouwontwikkeling Zuid Projecten I B.V. en Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus B.V. hebben een nader stuk ingediend. De zaak is op 15 oktober 2012 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Afdeling heeft op 13 februari 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin de raad werd opgedragen om binnen zestien weken de gebreken in het besluit van 14 maart 2012 te herstellen. Op 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vastgesteld. De appellanten hebben hun zienswijze over dit nieuwe besluit naar voren gebracht, maar de Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het besluit van 14 maart 2012 is vernietigd op punten waaruit blijkt dat de raad niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht. De Afdeling heeft de raad opgedragen om een uitwerkingsregel vast te stellen die verplicht tot een toegang aan de achterzijde van de percelen van de appellanten en om de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor het perceel van [appellant sub 2] te laten vervallen. De beroepen tegen het besluit van 23 april 2013 zijn ongegrond verklaard, omdat de wijzigingen in het bestemmingsplan voldoende waren om aan de eisen van rechtszekerheid te voldoen. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201206005/1/R1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] (hierna: [appellant sub 1]), gevestigd te Brunssum,
2. [appellant sub 2], gevestigd te Brunssum, alsmede de vennoten daarvan [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Brunssum, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Brunssum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij de Raad van State beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Bouwontwikkeling Zuid Projecten I B.V. en Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus B.V. hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.J.G. Palmen, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.W.M. Pennings, advocaat te Beek, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.D. Lelieveld en ir. M.H.M. Debats, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn Bouwontwikkeling Zuid Projecten I B.V. en Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus B.V., beide vertegenwoordigd door mr. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, en mr. R.H.K. Middeldorp en P. Soons, verschenen.
Bij de tussenuitspraak van 13 februari 2013, nr. 201206005/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 14 maart 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" opnieuw, gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het besluit van 23 april 2013 naar voren te brengen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
1.1. Het besluit van 23 april 2013, waarbij het bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" opnieuw, gewijzigd is vastgesteld, is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dan ook van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 23 april 2013.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming "Centrum - Uit te werken". De uitwerkingsregels voorzien in het realiseren van maximaal 7.100 m2 bruto vloeroppervlak detailhandel en maximaal 70 woningen. Centraal in dit plandeel bevindt zich een strook met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - tracé voetgangersgebied". Een klein deel van het plangebied - de percelen [locatie A] 61c tot en met 69 - heeft de bestemming "Centrum". De desbetreffende percelen grenzen aan de achterzijde aan het plandeel met de bestemming "Centrum - Uit te werken".
4. In de tussenuitspraak van 13 februari 2013 heeft de Afdeling overwogen dat de raad uit een oogpunt van rechtszekerheid was gehouden te voorzien in een uitwerkingsregel die verplicht tot een toegang aan de achterzijde van de aan de [locatie A] gelegen percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Het besluit van 14 maart 2012 is voor zover een dergelijke uitwerkingsregel ontbreekt in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in zoverre gegrond, zodat het besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
Voorts heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] in de tussenuitspraak overwogen dat artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder c, van de planregels met betrekking tot de situering en hoogte van de bebouwing in de strook achter het perceel [locatie B] van [appellant sub 2] onvoldoende is bepaald. Het besluit van 14 maart 2012 is op dit punt in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
Verder is naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit 14 maart 2012 wat de betreft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor het perceel [locatie B] van [appellant sub 2] in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 14 maart 2012 voor het overige ongegrond.
5. Bij de tussenuitspraak van 13 februari 2013 heeft de Afdeling de raad opgedragen om:
- met inachtneming van overweging 9.3 het besluit te wijzigen door het vaststellen van een uitwerkingsregel die verplicht tot een toegang aan de achterzijde voor de aan de [locatie A] gelegen percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2];
- met inachtneming van overweging 10.3 het besluit te wijzigen door het vaststellen van een uitwerkingsregel met betrekking tot artikel 4, lid 4.2.1, onder c, van de planregels wat betreft de situering en hoogte van de mogelijke bebouwing in de strook achter het perceel [locatie B] van [appellant sub 2];
- met inachtneming van overweging 12.3 het besluit te wijzigen door de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor het perceel [locatie B] te laten vervallen.
6. Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" opnieuw, gewijzigd vastgesteld. Zoals in overweging 1.1 is aangegeven, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 23 april 2013. De beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen het besluit van 14 maart 2012 worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 april 2013. Voor zover die beroepsgronden niet hebben geleid tot een opdracht aan de raad in de tussenuitspraak ziet de Afdeling geen aanleiding in het kader van de toetsing van het besluit van 23 april 2013 anders te oordelen dan in het kader van de toetsing van het besluit van 14 maart 2012, die in de tussenuitspraak heeft plaatsgevonden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plan in zoverre niet is gewijzigd.
7. Het bij besluit van 23 april 2013 vastgestelde artikel 4, lid 4.2.1, onder j, van de planregels luidt als volgt:
"er wordt voorzien in ontsluiting c.q. bereikbaarheid van de achterzijde van de ten zuidoosten van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - voetgangerstracé" gelegen percelen aan de [locatie A], ten behoeve van vrachtauto’s, waarbij wordt voorzien in een rijbaan met een dwarsprofiel van ten minste 4 meter en waarbij tevens buiten de begrenzing van voornoemde rijbaan wordt voorzien in voldoende opstelplaatsen ten behoeve van laden en lossen c.q. passeerstroken.".
7.1. [appellant sub 1] betoogt dat de situering van de ontsluitingsweg niet duidelijk is. Nu de overige ontsluitingsregels zoals artikel 4, lid 4.2.1, onder e en f, van de planregels niet zijn aangepast, moet er volgens haar van worden uitgegaan dat er voor de ontsluitingsweg onvoldoende ruimte is in het plangebied en dat de vastgestelde planregel ten onrechte betrekking heeft op gronden buiten het plangebied.
[appellant sub 2] betoogt dat er onvoldoende ruimte is om een ontsluitingsweg met opstelplaatsen en passeerstroken aan te leggen.
7.2. In artikel 4, lid 4.2.1, onder e, van de planregels is bepaald dat in het plangebied maximaal 7.100 m² bruto vloeroppervlak detailhandel mag worden gerealiseerd, waarbij wordt uitgegaan van een bruto vloeroppervlak van maximaal 600 m² per winkel.
Ingevolge het bepaalde onder f dient in aanvulling op het bepaalde onder e ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - grootschalige retail 1" en van de aanduiding "specifieke vorm van centrum -grootschalige retail 2" per desbetreffend deelgebied in ieder geval één winkel te worden gerealiseerd met een minimaal bruto vloeroppervlak van 900 m².
7.3. Zoals in overweging 9.1 van de tussenuitspraak is aangegeven, beoogt de raad de ten zuidoosten van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - voetgangerstracé" gelegen percelen aan de [locatie A] te ontsluiten door middel van een ontsluitingsweg die vanaf de Schiffelerstraat door bedoeld plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - grootschalige retail 2" over de overige gronden met de bestemming "Centrum - Uit te werken" loopt naar de desbetreffende percelen.
7.4. Naar het oordeel van de Afdeling is de in overweging 7 weergegeven planregel zodanig geformuleerd dat deze betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Centrum - Uit te werken".
De Afdeling overweegt voorts dat het plandeel met de bestemming "Centrum - Uit te werken" een oppervlakte heeft die ruim voldoende is voor het realiseren van maximaal 7.100 m² bruto vloeroppervlak detailhandel. Binnen dit plandeel is aan twee gebieden de aanduiding "specifieke vorm van centrum - grootschalige retail 2" toegekend. Eén van deze gebieden heeft een oppervlakte van ongeveer 1250 m2, ligt ten oosten van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - tracé voetgangersgebied" en grenst aan de Schiffelerstraat. Ten noorden van dit plandeel en ten oosten van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - voetgangerstracé" strekt het plandeel met de bestemming "Centrum - Uit te werken" zich uit tot achter de percelen aan de [locatie A] over een afstand van ongeveer 70 m bij een breedte van ongeveer 7 m tot ongeveer 30 m.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat binnen het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - grootschalige retail 2" en het aansluitende plandeel met de bestemming "Centrum - Uit te werken" een ontsluitingsweg met een dwarsprofiel van tenminste 4 m niet kan worden gerealiseerd en dat geen ruimte bestaat voor het realiseren van voldoende opstelplaatsen ten behoeve van laden en lossen dan wel passeerstroken.
8. Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad - naar aanleiding van hetgeen in de tussenuitspraak over het beroep van [appellant sub 2] is overwogen over de hoogte van de bebouwing in de strook achter het perceel [locatie B] van [appellant sub 2] - artikel 4, lid 4.2.3, onder g en I, van de planregels gewijzigd vastgesteld. Deze wijzigingen voorzien er in dat de mogelijkheid van maximaal drie bouwlagen niet geldt ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal bouwlagen" en dat de mogelijkheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het maximale aantal toegestane bouwlagen niet geldt voor plandelen met de aanduiding "maximum aantal bouwlagen". Daarbij heeft de raad op de verbeelding de aanduiding "maximum aantal bouwlagen 1" aangebracht op het plandeel dat is gelegen achter de woning van [appellant sub 2]. Aan weerszijden van dit plandeel heeft de raad de aanduiding "maximum aantal bouwlagen 2" aangebracht.
8.1. [appellant sub 1] heeft in beroep geen gronden aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de bebouwing in de strook achter het perceel van [appellant sub 2]. In haar zienswijze tegen het besluit van 23 april 2013 voert zij een grond aan over de wijze waarop in dat besluit uitvoering is gegeven aan de naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] gegeven opdracht in de tussenuitspraak inzake de hoogte van de bebouwing in de strook achter het perceel van [appellant sub 2]. Hiermee heeft [appellant sub 1] haar beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond.
[appellant sub 1] is door het besluit van 23 april 2013 echter in zoverre niet in een nadeliger positie komen te verkeren, omdat dit besluit tot gevolg heeft dat de hoogte van de bebouwing in de strook achter het perceel van [appellant sub 2] wordt beperkt. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan daarom niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak op dit punt een nieuwe beroepsgrond wordt aangevoerd. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 1] op dit punt aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
8.2. [appellant sub 2] betoogt dat hij ondanks de beperking van het aantal bouwlagen wordt beperkt in zijn woongenot.
8.3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat niet is uitgesloten dat in de strook achter het perceel van [appellant sub 2] woningbouw of andere bebouwing wordt gerealiseerd en dat artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder c, van de planregels inhoudende dat vast dient te staan dat een aanvaardbaar milieuhygiënisch woon- en leefklimaat zal zijn gewaarborgd, wat betreft de bebouwing in de strook achter het perceel van [appellant sub 2] onvoldoende is bepaald.
Naar het oordeel van de Afdeling bevat de in overweging 8 aangegeven wijziging van de planregels een duidelijke beperking van de bouwmogelijkheden in de strook achter het perceel van [appellant sub 2]. Gezien de situering van deze strook zoals aangegeven in overweging 10.3 van de tussenuitspraak en de ligging van het plangebied in het centrum van Brunssum heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan die beperkte bouwmogelijkheden een groter gewicht toekomt dan aan de aantasting van het woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant sub 2].
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen voor zover gericht tegen het besluit van 23 april 2013 ongegrond.
10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Brunssum van 14 maart 2012 gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Brunssum van 14 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" voor zover:
a. een uitwerkingsregel ontbreekt die verplicht tot een toegang aan de achterzijde van de aan de [locatie A] gelegen percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2];
b. artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder c, van de planregels betrekking heeft op de situering en hoogte van de bebouwing in de strook achter het perceel [locatie B];
c. het betreft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor het perceel [locatie B];
III. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Brunssum van 14 maart 2012 voor het overige ongegrond;
IV. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Brunssum van 23 april 2013 tot het opnieuw, gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan "Doorsteek Centrum" ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Brunssum tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Brunssum tot vergoeding van bij [appellant sub 2], [vennoot A] en [vennoot B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 997,08 (zegge: negenhonderdzevenennegentig euro en acht cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Brunssum aan appellanten vergoedt het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellant sub 1] en € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellant sub 2], [vennoot A] en [vennoot B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
191.