ECLI:NL:RVS:2013:1681

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201306569/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot verlening van vergunning voor aanleg palen in jachthaven te Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de erven] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2013. De rechtbank had het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 4 juni 2012, waarin het bezwaar van [de erven] tegen de vergunningverlening voor het aanbrengen van twee palen ten behoeve van een pleziervaartuig in de jachthaven te Haarlem ongegrond werd verklaard, vernietigd. De rechtbank herroept ook het oorspronkelijke besluit van 10 november 2011, waarin de vergunning was verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van [de erven] gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze geen proceskostenveroordeling bevatte. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [de erven] geen verzoek om vergoeding van proceskosten hebben gedaan tijdens de bezwaarfase. De Afdeling veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van de proceskosten die [de erven] in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep hebben gemaakt, elk tot een bedrag van € 472,00. Daarnaast dient het college het griffierecht van € 239,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.

Uitspraak

201306569/1/A3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de erven], wonende te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2013 in zaak nr. 12 - 2982 in het geding tussen:
[de erven]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2011 heeft het college aan [belanghebbende] op grond van de Scheepvaart- en Havenverordening een vergunning verleend voor het aanbrengen van twee palen ten behoeve van een pleziervaartuig in de jachthaven aan het [locatie] te Haarlem.
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college het door [de erven] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2013 heeft de rechtbank het door [de erven] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 juni 2012 vernietigd, het besluit van 10 november 2011 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [de erven] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de Afdeling gevraagd om in het geding uitspraak te doen zonder zitting, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, zijn van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. [de erven] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat gesteld noch is gebleken dat zij tijdens de bezwaarfase om vergoeding van proceskosten hebben verzocht en dat de rechtbank derhalve ten onrechte het college niet heeft veroordeeld in de vergoeding van deze kosten.
3. Bij brief van 18 november 2011 hebben [de erven] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 november 2011. In het bezwaarschrift is tevens verzocht om het nemen van een kostenbesluit, hetgeen naar het oordeel van de Afdeling niet anders kan worden opgevat dan als een verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt. Blijkens de overwegingen van het besluit op bezwaar heeft het college deze zinsnede ook aldus geïnterpreteerd. Het college heeft het verzoek van [de erven] om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van het bezwaar echter afgewezen, omdat het besluit van 10 november 2011 bij het besluit van 4 juni 2012 niet is herroepen.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank, nu [de erven] in hun bezwaarschrift van 18 november 2011 geacht moeten worden hebben verzocht om vergoeding van de bij hun in verband met het maken van bezwaar tegen het besluit van 10 november 2011 opgekomen proceskosten, ten onrechte heeft geoordeeld dat gesteld noch is gebleken dat [de erven] tijdens de bezwaarfase om vergoeding van proceskosten hebben verzocht. Gelet daarop en nu de rechtbank het besluit van 10 november 2011 alsnog heeft herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid, heeft de rechtbank wat de kosten in bezwaar betreft ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is afgezien van veroordeling van het college in de vergoeding van de door [de erven] in bezwaar gemaakte proceskosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog het college veroordelen in de kosten die [de erven] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
5. Het college dient voorts op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld die [de erven] in verband met de behandeling van het hoger beroep hebben gemaakt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2013 in zaak nr. 12 - 2982, voor zover daarbij is afgezien van veroordeling van het college in de vergoeding van de door [de erven] in bezwaar gemaakte proceskosten;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij [de erven] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij [de erven] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan [de erven] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
195.