201302873/1/A1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Diessen, gemeente Hilvarenbeek (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 februari 2013 in zaak nr. 12/4931 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [aannemersbedrijf] voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie] te Diessen.
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Morel en B. Brok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [aannemersbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een woning met een garage/berging op het perceel. Vaststaat dat om de garage te kunnen bereiken langs een monumentale boom dient te worden gereden.
2. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de omvang of bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het tweede lid, moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.
3. [appellant] betoogt dat de te bouwen garage vanwege de ter plaatse aanwezige boom niet kan worden bereikt, zodat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening. Hij voert hiertoe aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de breedte van de inrit in ieder geval 2,5 m bedraagt, nu het college hierbij ten onrechte een gedeelte van zijn perceel heeft betrokken. Daarnaast betoogt hij dat de wortels van de boom beschadigd zullen worden ten gevolge van het in- en uitrijden van de garage.
3.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Blijkens de bij het bouwplan gevoegde bouwtekening blijft een ruimte van 2,67 m over om de garage te bereiken. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete gegevens dat de afstand tussen de boom en zijn perceelgrens onjuist is weergegeven en dat de afstand onvoldoende zou zijn om in de garage te kunnen parkeren. Aan de hand van de door [appellant] overgelegde foto's in hoger beroep kan de afstand tussen de boom en de perceelgrens, naar het oordeel van de Afdeling, niet worden vastgesteld. Nog daargelaten dat artikel 2.5.30 niet ziet op de bescherming van bomen, kan aan de hand van de door [appellant] overgelegde foto's evenmin worden vastgesteld dat de wortels door het oprijden van het perceel zullen worden beschadigd.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de woning niet conform de verleende omgevingsvergunning kan worden gebouwd vanwege de hoogte en de breedte van de ter plaatse aanwezige boom.
4.1. De verleende omgevingsvergunning heeft alleen betrekking op de activiteit bouwen. Het college diende het bouwplan uitsluitend te toetsen aan de gronden voor weigering die zijn opgenomen in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De vraag of aan de uitvoering van het bouwplan mogelijk feitelijke beletselen in de weg staan behoort niet tot dat toetsingskader.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
407-700.