201303051/1/R1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Lemele, gemeente Ommen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ommen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lemelerweg 26 en 28 Lemele" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2013, waar [appellant] en anderen, in persoon van [appellanten], en de raad, vertegenwoordigd door C. Visscher-Maat en drs. E. Munneke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zonnevest B.V., vertegenwoordigd door A.M. Exel en F.J. Weenink, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de planologische mogelijkheid voor de herontwikkeling van Erve Wiltink, gelegen op de gronden aan de Lemelerweg 26 en 28 in Lemele, waarbij is voorzien in de renovatie van de vervallen woonboerderij en de realisatie van een nieuwe woning en een hooimijt.
3. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen (hierna: GOP) ten tijde van de voorbereidingsprocedure van het plan nog niet was vastgesteld en het plan ten onrechte aan het GOP is getoetst, ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 4 juni 2013 in zaak nr. 201303051/2/R2, waarbij is overwogen dat de raad bij de voorbereiding van het plan heeft mogen anticiperen op de inwerkingtreding van het GOP, te meer nu het GOP, net als het plan, op 7 februari 2013 is vastgesteld.
4. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te bouwen. Volgens [appellant] en anderen is op onjuiste wijze aan het GOP getoetst en leidt toetsing van het plan aan het GOP tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van de door hen geëxploiteerde recreatiebedrijven.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de vrijstaande woningen waarin het plan voorziet de bedrijfsvoering van de door [appellant] en anderen geëxploiteerde recreatiebedrijven niet zal belemmeren. Weliswaar voorziet het plan in een uitbreiding van de bebouwing, maar het aantal wooneenheden wordt door het plan niet uitgebreid. Verder is volgens de raad voldaan aan de richtafstand in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure).
4.2. De gronden aan de Lemelerweg 26 en 28 hebben de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" en "milieuzone - intrekgebied". Op de verbeelding zijn drie bouwvlakken aangegeven. Het meest noordelijk gelegen bouwvlak heeft de bouwaanduiding "vrijstaand". Het middelste bouwvlak heeft de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bijbehorend bouwwerk". Het meest zuidelijk gelegen bouwvlak heeft de bouwaanduiding "karakteristiek".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit zoals genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
[…]
c. tuinen en erven;
[…]
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groen- en parkeervoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge lid 3.2, aanhef, mogen op de voor "Wonen" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
b. per bouwvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan één, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bijbehorend bouwwerk" binnen het bouwvlak geen woning is toegestaan;
c. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" dient de uitwendige hoofdvorm van het gebouw te worden gehandhaafd […].
d. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" is een vrijstaande woning toegestaan […];
e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bijbehorend bouwwerk" mag uitsluitend een vrijstaand bijbehorend bouwwerk gerealiseerd worden […].
4.3. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" waren op de gronden aan de Lemelerweg 26 en 28 uitsluitend twee aaneen gebouwde woningen mogelijk en was voorts bij recht een paardenbak toegestaan.
4.4. Voor het oordeel dat op onjuiste wijze aan het GOP is getoetst ziet de Afdeling geen aanleiding. [appellant] en anderen hebben hun stelling ter zake niet onderbouwd. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd is voorts geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige belemmering van hun bedrijfsvoering. In dit verband is van belang dat de raad bij de beoordeling van het plan de VNG-brochure heeft toegepast. Daarbij is gebleken dat wat de in de omgeving van het plangebied gelegen recreatiebedrijven betreft voor beide in het plan voorziene woningen aan de richtafstand van 50 m uit de VNG-brochure wordt voldaan.
5. Volgens [appellant] en anderen leidt het plan tot aantasting van het essenlandschap en de bestaande zichtlijnen over het essenlandschap, terwijl aan de kant van de Lemelerweg waaraan de desbetreffende gronden zijn gelegen geen nieuwbouw en lintbebouwing gerealiseerd mag worden. Bovendien biedt de bestaande bebouwing voldoende ruimte voor drie betaalbare, inpandige, woningen, aldus [appellant] en anderen.
5.1. De raad stelt dat bij de herontwikkeling geen sprake is van uitbreiding van de lintbebouwing of nieuwbouw, maar dat van de mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om in plaats van de twee aaneen gebouwde woningen twee aparte woningen te realiseren. Het plan voorziet in herstel van de karakteristieke boerderij waarbij door middel van een beplantingsplan de ruimtelijke kwaliteit van de entree van het dorp Lemele wordt verbeterd. De landschappelijke inpassing zorgt voor het behoud van de zichtlijnen naar het achterliggende essenlandschap, aldus de raad.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken […] als niet wordt voldaan aan de verplichting met betrekking tot de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
5.3. In paragraaf 2.1 van de plantoelichting staat dat het plangebied op de flank van de es ligt en deel uitmaakt van het karakteristieke kleinschalige mozaïek van beplantingen en bebouwing. In de huidige situatie is nog veel herkenbaar van de oude karakteristieke structuren. Zowel de essen als de madelanden zijn nog tamelijk gaaf aanwezig. De bebouwing langs de esrand is toegenomen, terwijl het lijkt of de beplanting is afgenomen. De noordwestzijde van het dorp staat nog steeds in relatie met het omringende landschap, aldus de plantoelichting.
In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staat dat de boerderij al geruime tijd haar agrarische functie heeft verloren. Hierdoor zijn in de loop van de jaren de erfbeplanting en bijgebouwen in verval geraakt en uiteindelijk grotendeels verdwenen. Met als resultaat dat de boerderij haar verankering in het landschap heeft verloren. Deze verankering in het essenlandschap zal moeten worden teruggebracht door toevoeging van enige passende bebouwing en erfstructuur, waardoor er een cultuurhistorische eenheid ontstaat.
5.4. Uit het in bijlage 2 van de planregels opgenomen - definitieve - beplantingsplan volgt dat tussen de weg en de twee woningen op de gronden aan de Lemelerweg 26 en 28 twee bosplantsoenen zullen worden aangelegd. Rondom de tuinen van de twee woningen zal een heg met een maximale hoogte van 1 m worden aangelegd. Tussen en rondom de bouwvlakken zullen verschillende bomen worden geplant.
5.5. In het GOP is aangegeven dat het landschap vraagt om onderhoud en beheer, teneinde de landschappelijke kwaliteit en de variatie in het landschap die onder meer door burgers en toeristen hoog worden gewaardeerd, te kunnen behouden. Dit houdt in dat de gemeente in haar buitengebied, rekening houdende met de specifieke mogelijkheden van de verschillende landschappen en ondergronden, ruimte wil bieden aan ontwikkeling. Niet onbeperkt maar binnen kaders, waarbij er gegeven de focus om nieuwe woningen te bouwen in de drie grote locaties Westflank, Havengebied en Ommen Oost, slechts beperkt ruimte is voor het ontwikkelen van woningen in het buitengebied, door het hergebruik van vrij komende agrarische bedrijfsgebouwen of het ontwikkelen van knooperven.
5.6. De Afdeling overweegt dat de voorziene herontwikkeling mede nieuwbouw omvat. Het GOP staat als zodanig niet aan nieuwbouw in het plangebied in de weg. Ook overigens is niet van beleid dat een belemmering vormt voor nieuwbouw gebleken. Het betoog van [appellant] en anderen mist in zoverre feitelijke grondslag.
Wat betreft de afbreuk aan het bestaande essenlandschap, heeft de raad in de plantoelichting uiteengezet dat door het plan de verankering in het essenlandschap juist zal worden teruggebracht. Ter zitting heeft de raad in dit verband toegelicht dat met de voorziene ontwikkeling een zogeheten knooperf tot stand wordt gebracht, een voormalig boerenerf met meerdere woningen. Daarmee wordt, aldus de raad, aangesloten bij de situatie die van oudsher in het essenlandschap bestond: een boerderij met op het erf schuren en stallen. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat geen afbreuk wordt gedaan aan het essenlandschap niet onredelijk.
Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijke aantasting van de zichtlijnen over het essenlandschap niet zodanig is dat daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij de renovatie van de boerderij de uitwendige hoofdvorm dient te worden gehandhaafd, daarnaast slechts één extra woning en een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mogen worden gerealiseerd en het beplantingsplan voorziet in heggen met een maximale hoogte van 1 m en enkele hogere bomen. De uitvoering van het beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels.
Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de mogelijkheid om in het plangebied twee vrijstaande woningen te bouwen als een passende ruimtelijke ontwikkeling heeft kunnen aanmerken. De enkele omstandigheid dat ook een andere ruimtelijke invulling mogelijk was geweest, doet daar niet aan af.
6. [appellant] en anderen betogen dat het plan het houden van paarden mogelijk maakt. Dit leidt tot verslechtering van de kwaliteit van het drinkwater, aldus [appellant] en anderen.
6.1. De raad stelt dat met betrekking tot de aanduidingen "milieuzone grondwaterbeschermingsgebied" en "milieuzone intrekgebied" slechts functies worden toegestaan die voldoen aan de definitie van niet-risicovolle functies. In het buitengebied is het op de bouwvlakken toegestaan om een paardenbak te realiseren. Het hobbymatig houden van paarden valt niet onder een risicovolle functie, aldus de raad.
6.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1, voor de realisatie van een paardenbak met een maximale afmeting van 20 x 40 m, met dien verstande dat:
[…]
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.3, is het ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - intrekgebied" niet toegestaan - door middel van in dit plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen - wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, uitgezonderd indien het vormen van gebruik betreft die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
Ingevolge lid 6.2.3 is het ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" niet toegestaan - door middel van in dit plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen - wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, uitgezonderd indien het vormen van gebruik betreft die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
6.3. In paragraaf 4.2.4.2.1 van de plantoelichting staat dat de ontwikkeling plaatsvindt in het intrek- en grondwaterbeschermingsgebied "Archemerberg".
6.4. De Afdeling overweegt dat artikel 6, lid 6.1.3 en lid 6.2.3 van de planregels waarborgen dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - intrekgebied" en de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" slechts voorzien in functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het hobbymatig houden van paarden in het plangebied kan leiden tot verslechtering van de kwaliteit van het drinkwater.
7. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
91-770.