ECLI:NL:RVS:2013:1652

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201301631/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.G.C. Wiebenga
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuidelijke kernen vastgesteld door de raad van de gemeente Steenwijkerland

Op 4 december 2012 heeft de raad van de gemeente Steenwijkerland het bestemmingsplan "Zuidelijke kernen" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten, wonend in de gemeente Steenwijkerland, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 september 2013 behandeld. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen verschillende bestemmingen in het plan, waaronder de bestemming "Tuin" en de bestemming "Verkeer". De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De appellanten hebben geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpplan, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk is verklaard voor de onderdelen waartegen zij zich richten.

Daarnaast hebben de appellanten bezwaar gemaakt tegen de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie Kalenberg". De raad heeft toegelicht dat deze bestemming is ingesteld ter bescherming van cultuurhistorische waarden. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid deze dubbelbestemming heeft kunnen toekennen. Het beroep van de tweede appellant, gericht tegen de gewijzigde vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen-1", is ongegrond verklaard, omdat de raad de vergunde situatie in het plan heeft opgenomen. De derde appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de verruiming van bouwmogelijkheden op zijn perceel, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad deze verruiming in het belang van de agrarische bedrijvigheid heeft kunnen toestaan.

De Afdeling heeft uiteindelijk de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep van de eerste appellant, dat voor een deel niet-ontvankelijk is verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

201301631/1/R1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Kalenberg, gemeente Steenwijkerland,
2. [appellante sub 2], wonend te Belt Schutsloot, gemeente Steenwijkerland,
3. [appellant sub 3], wonend te Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2012, nr. 2012/94, heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidelijke kernen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1], [appellante sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2013, waar [appellanten sub 1], [appellante sub 2], bijgestaan door [gemachtigden], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma en C.D. Charité, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor de zuidelijke kernen van de gemeente Steenwijkerland.
Het beroep van [appellanten sub 1]
3. Het beroep van [appellanten sub 1] is gericht tegen de bestemming "Tuin", voor zover die aan een deel van hun gronden is toegekend, het plandeel met de bestemming "Verkeer" en het verbod woningen met de bestemming "Wonen-2" als tweede woning te gebruiken, zoals opgenomen in artikel 27, lid 27.5.1, van de planregels.
Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellanten sub 1] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
3.1. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 1] dat zij ten onrechte niet op de hoogte zijn gesteld dat het ontwerpplan ter inzage is gelegd, overweegt de Afdeling dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.
Voor zover [appellanten sub 1] naar voren hebben gebracht dat zij de publicatie van het ontwerpplan hebben gemist vanwege ziekte van hun naaste familie, overweegt de Afdeling dat hierin geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor het niet indienen van een zienswijze. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene om zorg te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. [appellanten sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij hiertoe niet in staat waren.
Het beroep van [appellanten sub 1], voor zover dat is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Tuin", het plandeel met de bestemming "Verkeer" en het verbod woningen met de bestemming "Wonen-2" als tweede woning te gebruiken, zoals opgenomen in artikel 27, lid 27.5.1, van de planregels is niet-ontvankelijk.
4. [appellanten sub 1] richten zich voorts tegen de gewijzigde vaststelling van het plan, voor zover het betreft de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie Kalenberg" die aan de gronden achter hun woonperceel aan de [locatie 1] te Kalenberg is toegekend. Volgens hen is deze dubbelbestemming onredelijk bezwarend. Op het perceel heeft volgens [appellanten sub 1] nooit een dergelijke dubbelbestemming gerust.
4.1. De raad heeft uiteengezet dat onder het voorgaande plan aan de gronden de bestemming "Natuur" was toegekend. In het ontwerpplan was de dubbelbestemming abusievelijk niet opgenomen. Aan alle percelen in de kern van Kalenberg is de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie Kalenberg" toegekend ter bescherming van de cultuurhistorische waarden.
4.2. Aan de gronden achter het woonperceel aan de [locatie 1] zijn de bestemming "Tuin" en de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie Kalenberg" toegekend.
Ingevolge artikel 37, lid 37.1.1, van de planregels zijn de voor "Waarde-Cultuurhistorie Kalenberg" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen, patronen en gebieden.
Ingevolge lid 37.4.1, is het verboden op of in de voor "Waarde-Cultuurhistorie Kalenberg" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:
a. veranderingen aan te brengen in de aanwezige stedenbouwkundige/landschappelijke structuur;
b. geheel of gedeeltelijk het planten of rooien van bomen, bosschages, houtwallen en singels;
c. geheel of gedeeltelijk dempen/graven van watergangen;
d. het aanbrengen van verhardingen.
Ingevolge lid 37.4.2 is het bepaalde in lid 37.4.1 niet van toepassing op:
a. normale onderhoudswerkzaamheden;
b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
c. werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
4.3. Uit de plantoelichting volgt dat ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren per kern van de gemeente Steenwijkerland een specifieke dubbelbestemming is opgenomen.
In de dubbelbestemming is benoemd hoe de cultuurhistorische waarden tot uitdrukking komen. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van deze cultuurhistorische waarden door het tegengaan van verdere versnippering van historische patronen, het zo veel mogelijk verwijderen van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie en het voorkomen van het toevoegen van nieuwe elementen, anders dan bedoeld ter reconstructie van de oorspronkelijk situatie. Voorts staat in de plantoelichting vermeld dat op de verbeelding de dubbelbestemmingen op perceelsniveau zijn ingetekend op basis van historisch kaartmateriaal.
In artikel 37, lid 37.1.2, van de planregels staat dat de cultuurhistorische waarden van Kalenberg onder meer tot uitdrukking komen in een open bebouwingslint langs het water, waardoor er doorzichten ontstaan naar het omliggende gebied.
4.4. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat het perceel met de bestemming "Tuin" onlosmakelijk is verbonden met het woonperceel. Nu het open bebouwingslint met doorzichten één van de belangrijkste waarden van het gebied is, dient niet uitsluitend de bestaande bebouwing beschermd te worden, maar zijn de onbebouwde percelen uit cultuurhistorisch oogpunt eveneens beschermenswaardig. Gelet hierop is het volgens de raad noodzakelijk om ten aanzien van de uitvoering van de in artikel 37, lid 37.4.1, van de planregels genoemde werken en werkzaamheden een nadere afweging te kunnen maken. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de gronden toegekende dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie Kalenberg" onredelijk bezwarend is. Gelet op het vorenstaande heeft de raad de dubbelbestemming in redelijkheid aan de gronden kunnen toekennen.
5. Het beroep is voor het overige ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
6. Het beroep van [appellante sub 2] is gericht tegen de gewijzigde vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen-1" ter plaatse van de percelen aan de Wilgenweg 11-15 te Belt Schutsloot. Zij kan zich niet verenigen met de gewijzigde positionering van het bouwvlak. [appellante sub 2] betoogt dat een onjuiste maatvoering is aangehouden bij de bouw van de woningen. Voorts voert zij aan dat het plan in zoverre leidt tot planschade. In dit verband verwijst zij naar een door de Stichting adviesbureau onroerende zaken opgesteld rapport ten aanzien van haar verzoek om planschade. Volgens [appellante sub 2] bevat dit rapport onjuistheden.
6.1. De raad heeft uiteengezet dat voor de woningen reeds een omgevingsvergunning voor afwijken van het voorgaande plan is verleend. Deze omgevingsvergunning is in het plan vertaald.
6.2. Aan het perceel aan de Wilgenweg 11-15 is de bestemming "Wonen-1" toegekend. Aan het plandeel is voorts een bouwvlak toegekend. Ten opzichte van het ontwerpplan is het bouwvlak gewijzigd vastgesteld. De positie van het bouwvlak is veranderd en het bouwvlak is voorts in omvang toegenomen.
Ingevolge artikel 26, lid 26.1, van de planregels zijn de voor "Wonen-1" aangewezen gronden bestemd voor wonen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten".
6.3. Bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dient de legaal bestaande feitelijke situatie in beginsel tot uitgangspunt te worden genomen. Op dit uitgangspunt kan uitzondering worden gemaakt indien het als zodanig bestemmen van de vergunde rechten op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij een nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen.
Op 28 maart 2012 is voor de woningen een omgevingsvergunning voor afwijken van het voorgaande bestemmingsplan verleend. Ten tijde van de vaststelling van het plan was deze omgevingsvergunning reeds in rechte onaantastbaar. Gelet hierop was de raad in beginsel gehouden de vergunde situatie in het plan op te nemen.
6.4. Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 2] dat de gehanteerde maatvoering onjuist is, is ter zitting gebleken dat de maatvoering van de bebouwing zoals vergund één op één in het plan is overgenomen. Voor zover [appellante sub 2] heeft beoogd aan te voeren dat er een discrepantie bestaat tussen de digitale verbeelding en de analoge verbeelding, wat betreft de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens, overweegt de Afdeling dat de digitale verbeelding in dit geval doorslaggevend is. De raad heeft onweersproken gesteld dat de afstand op de digitale verbeelding overeenkomt met de vergunde situatie. Voor zover [appellante sub 2] bedoelt te betogen dat bij de bouw van de woningen is afgeweken van de maatvoering zoals opgenomen in de omgevingsvergunning en het plan, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie is van handhaving die in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. Overigens heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat na controle is gebleken dat de bebouwing overeenkomstig de omgevingsvergunning voor bouwen is opgericht.
6.5. Ten aanzien van het betoog omtrent planschade overweegt de Afdeling dat hieromtrent een aparte planschadeprocedure kan worden gevolgd. De bezwaren van [appellante sub 2] ten aanzien van de afwijzing van haar verzoek om planschade en het in het kader van dat verzoek uitgebrachte rapport staan in de onderhavige procedure niet ter beoordeling.
6.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de vergunde situatie in het plan heeft kunnen opnemen.
6.7. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
7. Het beroep van [appellant sub 3] is gericht tegen de gewijzigde vaststelling van het plandeel ter plaatse van het perceel aan de [locatie 2] te Wanneperveen. Hij kan zich niet verenigen met de verruiming van de bouwmogelijkheden ten opzichte van het ontwerpplan. Hij brengt naar voren dat de noodzaak tot de verruiming ontbreekt. Voorts leiden de voorziene uitbreidingsmogelijkheden volgens hem tot meer verkeer en is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat zijn woning is gelegen in de nabijheid van het bouwvlak. [appellant sub 3] betoogt daarnaast dat het perceel in strijd met de agrarische bestemming wordt gebruikt voor de opslag van hooi en als parkeerterrein. Door de verruiming van de bouwmogelijkheden kan het gebruik voor opslag worden uitgebreid, hetgeen risicovol is voor de omliggende woningen met rieten daken.
7.1. De raad heeft uiteengezet dat de bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan "Wanneperveen" zijn overgenomen. In het ontwerpplan waren de uitbreidingsmogelijkheden van de eigenaar van het perceel aan de [locatie 2] per abuis ingeperkt. Deze omissie is in het vastgestelde plan hersteld.
7.2. Aan het perceel aan de [locatie 2] is de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" toegekend. Aan het perceel is een bouwvlak toegekend met een lengte van ongeveer 80 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, onder b, van de planregels mag het bouwvlak tot 100% worden bebouwd. Ter zitting is komen vast te staan dat de omvang van het bouwvlak overeenkomt met de omvang van het bouwvlak zoals opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan "Wanneperveen".
7.3. Met betrekking tot de noodzaak van de verruiming van de bouwmogelijkheden ten opzichte van het ontwerpplan heeft de raad ter zitting toegelicht dat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat in de kern Wanneperveen, gelet op de aard van de omgeving, ruimte wordt geboden aan agrarische bedrijvigheid. Om de agrarische bedrijven ter plaatse te behouden en aan deze bedrijven perspectief te bieden, worden aan de agrarische bedrijven uitbreidingsmogelijkheden geboden. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit uitgangspunt onredelijk is.
7.4. Het bouwvlak op het perceel aan de [locatie 2] is gelegen op een afstand van ongeveer 10 m van de woning van [appellant sub 3] aan de [locatie 3]. De percelen zijn voorts gelegen in de lintstructuur van Wanneperveen. In de nabijheid van de percelen zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van een uitbreiding van het bedrijf op het perceel aan de [locatie 2] niet dusdanig zal zijn dat dit voor overlast zal zorgen. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat de Veneweg een doorgaande weg is met relatief veel verkeersbewegingen, zodat de extra verkeersbewegingen zullen opgaan in het bestaande verkee[appellant sub 3] heeft dit op zichzelf niet bestreden.
Onder voornoemde omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] ten gevolge van de uitbreidingsmogelijkheden dusdanig zal worden aangetast dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht diende toe te kennen.
7.5. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat het feitelijk gebruik van het perceel aan de [locatie 2] in strijd is met de bestemmingsomschrijving en dat door de verruiming van de bouwmogelijkheden het strijdige gebruik zal worden uitgebreid, overweegt de Afdeling dat dit een handhavingskwestie betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
7.6. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Tuin", het plandeel met de bestemming "Verkeer" en artikel 27, lid 27.5.1, van de planregels;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] geheel en het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
575.