201301088/1/A2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 december 2012 in zaak nr. 12/1237 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging opnieuw afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2012 heeft de raad het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
De raad voert bij de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek.
Volgens aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek vloeit de uitsluitingsgrond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, voort uit de doelstelling van de wet. De wet strekt er immers toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat er een noodzaak tot juridische bijstand bestaat. Is juridische bijstand niet geïndiceerd dan dient de aanvraag te worden afgewezen waarbij rechtzoekende zo nodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden. Bovendien kan op grond van deze bepaling de rechtsbijstand worden geweigerd indien de aanvraag in een prematuur stadium wordt ingediend. Binnen redelijke grenzen mag van de rechtzoekende verwacht worden dat deze zelf het nodige onderneemt om het probleem tot een goed einde te brengen, aldus de aantekening.
2. De toevoeging is aangevraagd omdat een begeleider van [appellante], die in een beschermde woonvorm woont, weigert haar de door hem ingenomen bankpassen terug te geven. Bij besluit van 20 februari 2012 heeft de raad deze aanvraag afgewezen omdat de aanvraag van elke grond is ontbloot. Bij het besluit van 26 maart 2012 heeft de raad dit besluit hangende het daartegen gemaakte bezwaar opnieuw afgewezen omdat [appellante], zo nodig met bijstand van een andere persoon of instantie, zelf haar belang kan behartigen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad haar aanvraag om een toevoeging ten onrechte heeft afgewezen, omdat zij vanwege haar kwetsbare positie rechtsbijstand nodig heeft. Zij is niet in staat om zelf haar belangen te behartigen. Zij kan niet terecht bij haar begeleider, nu zij een conflict heeft met hem. Andere instanties willen haar niet bijstaan en verwijzen naar een rechtsbijstandsverlener.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de behandeling van de zaak redelijkerwijs aan [appellante] zelf kan worden overgelaten, nu het geschil tussen [appellante] en haar begeleider zich in een stadium bevindt waarin juridische bijstand door een advocaat nog niet noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat [appellante] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij stappen heeft ondernomen om haar bankpassen op te eisen, zoals een daartoe strekkende brief aan haar begeleider of de instelling waar zij verblijft. De enkele stelling van [appellante] dat zij verzoeken heeft gedaan is daartoe onvoldoende.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad haar verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten terecht heeft afgewezen, nu de raad bij het besluit van 26 maart 2012 het eerdere besluit van 20 februari 2012 heeft herzien en de wettelijke grondslag heeft gewijzigd.
4.1. Bij het besluit van 26 maart 2012 heeft de raad de afwijzing van het verzoek van [appellante] om een toevoeging gehandhaafd. Het bezwaar heeft slechts geleid tot een andere wettelijke grondslag en motivering van de afwijzing. Hiermee is het besluit van 20 februari 2012 niet herroepen. Nu ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen recht op vergoeding bestaat van de kosten indien het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] geen aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten in bezwaar.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
362-680.