ECLI:NL:RVS:2013:1646

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201301081/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 19 december 2012 geoordeeld dat de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 9 december 2011, waarin de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van de wederpartij over de jaren 2007, 2008 en 2009 op nihil was vastgesteld, onterecht waren. De Belastingdienst/Toeslagen had deze besluiten herzien op basis van het feit dat de wederpartij niet aannemelijk had gemaakt dat hij de kosten van kinderopvang volledig had betaald. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was om de tegemoetkomingen te herzien, omdat de wederpartij niet op de hoogte was van een te hoge toekenning.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2013 werd de zaak behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen voerde aan dat er onvoldoende bewijs was geleverd door de wederpartij om aan te tonen dat hij de kosten van kinderopvang had voldaan. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de door de wederpartij overgelegde bankafschriften en kwitanties als bewijs konden dienen. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat de kwitanties niet duidelijk maakten voor welke perioden de betalingen waren gedaan en dat de bedragen niet overeenkwamen met de jaaropgave van het gastouderbureau.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het besluit van 17 juli 2012, dat betrekking had op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010, had vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 oktober 2013.

Uitspraak

201301081/1/A2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 december 2012 in zaak nr. 12/825 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 9 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2007, 2008 en 2009 en het hem over 2010 toegekende voorschot herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de besluiten van 9 december 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2013, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Aan de besluiten van 9 december 2011, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 17 juli 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten van kinderopvang in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010, zoals vermeld in de jaaropgaven van het gastouderbureau, volledig heeft betaald. Verder is daaraan ten grondslag gelegd dat de overeenkomst met het gastouderbureau is ondertekend op 15 mei 2007, zodat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat voor de periode 1 april 2007 tot 15 mei 2007.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet op grond van artikel 21, eerste lid, van de Awir bevoegd was de vastgestelde tegemoetkomingen te herzien. De dienst voert daartoe aan dat naar aanleiding van een onderzoek van de FIOD bij het gastouderbureau besloten is nader onderzoek te doen naar de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag. Daaruit bleek dat [wederpartij] onvoldoende bewijsstukken had aangeleverd om vast te kunnen stellen dat hij de kosten van kinderopvang in de jaren 2007, 2008 en 2009 volledig heeft betaald.
3.1. Met de besluiten van 9 december 2011 heeft de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag over 2007, 2008 en 2009 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het verweerschrift in beroep toegelicht dat aan de besluitvorming de herzieningsgronden als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Awir ten grondslag liggen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [wederpartij] voorafgaand aan de definitieve vaststellingen om informatie over de in het desbetreffende jaar genoten kinderopvang verzocht. [wederpartij] heeft in dat verband onder meer de met het gastouderbureau gesloten overeenkomst voor het jaar 2007 overgelegd. Nadere bewijsstukken waaruit blijkt dat [wederpartij] de kosten voor in 2007, 2008 en 2009 genoten kinderopvang volledig heeft betaald, heeft de Belastingdienst/Toeslagen gevraagd noch gekregen. Door niettemin op basis van de door [wederpartij] verstrekte gegevens de tegemoetkoming over 2007, 2008 en 2009 definitief vast te stellen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen, verloren.
De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen en heeft verder terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen evenmin ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir bevoegd was de definitieve vaststellingen te herzien. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat de Belastingdienst/Toeslagen, als hij heeft gedaan, na de definitieve vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele toepassing van artikel 21, maar de dienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat [wederpartij] op het moment van de definitieve vaststelling wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Dat [wederpartij] bekend moet zijn geweest met de dagtekening op de overeenkomst voor het jaar 2007 en hij na de vaststelling desgevraagd niet meer aannemelijk heeft kunnen maken dat hij alle kosten van kinderopvang heeft voldaan, is daarvoor onvoldoende.
Het betoog faalt in zoverre.
4. Verder betoogt de Belastingdienst/Toeslagen dat de rechtbank heeft miskend dat de door [wederpartij] overgelegde bankafschriften en kwitanties niet als bewijs van betaling kunnen dienen voor door hem in 2010 gemaakte kosten van kinderopvang.
4.1. Het betoog slaagt. De op de kwitanties vermelde data en bedragen van betaling komen weliswaar overeen met de data en de contant opgenomen bedragen die staan vermeld op de bankafschriften, maar de hoogte van deze bedragen verschilt steeds per opname. Een urenregistratie die de fluctuaties in de hoogte van de opgenomen bedragen kan verklaren, ontbreekt. Verder vermelden de kwitanties niet op welke perioden van kinderopvang de betaling betrekking heeft en komt het totaal van de overschreven bedragen en contante bedragen niet overeen met het totaal aan kinderopvangkosten, zoals vermeld op de jaaropgave van het gastouderbureau. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat de kwitanties en bankafschriften niet als bewijs van betaling kunnen dienen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten van kinderopvang in 2010 volledig heeft betaald.
5. Gelet hierop is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 17 juli 2012, voor zover dat ziet op het over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag, is vernietigd en het besluit van 9 december 2011, waarbij het voorschot op nihil is gesteld, is herroepen. Doende hetgeen de rechtbank zou hebben behoren te doen, zal de Afdeling het beroep ongegrond verklaren voor zover ingesteld tegen de herziening van het voorschot over 2010.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 december 2012 in zaak nr. 12/825, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 juli 2012, voor zover dat ziet op het over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag, gegrond is verklaard, dat besluit in zoverre is vernietigd en het besluit van 9 december 2011 kenmerk 1997.87.931.T.10.0.0401 is herroepen;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van 17 juli 2012 ingestelde beroep ongegrond, voor zover het is ingesteld tegen de herziening van het over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
686.