ECLI:NL:RVS:2013:1644

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201301321/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsplan N359, knooppunt Hilaard

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het wijzigingsplan "Wijzigingsplan N359, knooppunt Hilaard", vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel op 27 november 2012. Appellant, wonend in de gemeente Littenseradiel, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat het college heeft gehandeld in strijd met de gemeentelijke inspraakverordening en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 september 2013.

De Afdeling overweegt dat het college de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan correct heeft toegepast en dat de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als gegeven kan worden beschouwd, mits voldaan is aan de wijzigingsvoorwaarden. Appellant betoogt dat hij niet op de hoogte is gesteld van de ter inzage legging van het ontwerp van het wijzigingsplan en dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. De Afdeling stelt vast dat de inspraakprocedure conform de Awb is gevolgd en dat het college niet verplicht was om appellant persoonlijk te informeren.

Daarnaast betoogt appellant dat het college zich ten onrechte heeft gebaseerd op een akoestisch onderzoek van Royal Haskoning, waarbij volgens hem onterecht is uitgegaan van een hogere verkeerssnelheid. De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen afgaan op de resultaten van het akoestisch onderzoek, dat conform de geldende richtlijnen is uitgevoerd. Appellant kan zich ook niet verenigen met het ontbreken van geluidreducerende maatregelen, maar de Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen aanvullende maatregelen te treffen.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond, waarbij zij opmerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.

Uitspraak

201301321/1/R4.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Littenseradiel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Wijzigingsplan N359, knooppunt Hilaard" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door ing. T.P. Schrale, en het college, vertegenwoordigd door D. van der Heide - Wiersma, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door G. de Haas, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college van gedeputeerde staten), vertegenwoordigd door J.J. Hiemstra en H.G. Brouwer, beiden werkzaam bij de provincie.
Overwegingen
1. Het plangebied betreft de gronden en de directe omgeving van het knooppunt in de N359 bij Hilaard, ten noordwesten van de woning van [appellant] op het perceel [locatie]. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemmingen die gelden op grond van de bestemmingsplannen "Buitengebied-Oost" en "Buitengebied-Oost, correctieve herziening 2007" in de bestemming "Verkeersdoeleinden", ten behoeve van de herinrichting van het knooppunt in de N359 bij Hilaard.
2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
3. [appellant] betoogt dat het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan heeft gehandeld in strijd met de gemeentelijke inspraakverordening alsmede de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe voert hij aan dat het college het ontwerp van het wijzigingsplan ter inzage heeft gelegd in de zomerperiode zonder hem hiervan persoonlijk op de hoogte te stellen. Evenmin heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waardoor hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt mondeling toe te lichten. Voorts is hij niet persoonlijk op de hoogte gesteld van de vaststelling van het wijzigingsplan op 27 november 2012 en is de nota van zienswijzen hem eerst op zijn verzoek op 10 januari 2013 toegezonden.
3.1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Conform deze procedure is [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Daargelaten of de raad in het betrokken geval heeft gehandeld in strijd met de gemeentelijke inspraakverordening, maakt het bieden van inspraak geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde procedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de planprocedure en het wijzigingsplan. Afdeling 3.4 van de Awb verzet zich niet tegen het in vakantieperioden ter inzage leggen van een besluit. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een wijzigingsplan. Evenmin bestaat een verplichting om de indiener van een zienswijze te horen alvorens over de vaststelling van een wijzigingsplan te besluiten. De beroepsgronden inzake het persoonlijk inlichten van [appellant] over de vaststelling van het wijzigingsplan alsmede het toezenden van de nota van zienswijzen hebben betrekking op mogelijke onregelmatigheden die dateren van na het nemen van het bestreden besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het college zich bij het vaststellen van het wijzigingsplan ten onrechte heeft gebaseerd op het akoestisch onderzoek van Royal Haskoning. In het onderzoek wordt volgens hem ten onrechte uitgegaan van geluidreductie ten gevolge van een afname van de wettelijk toegestane snelheid van 80 naar 60 kilometer per uur. Daartoe voert hij aan dat ter plaatse van het perceel van [appellant] in de huidige situatie feitelijk 50 tot 60 kilometer per uur wordt gereden ten gevolge van het daar thans gesitueerde kruispunt.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het aan het wijzigingsplan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: het RMV 2006). Volgens het college kan als representatief te achten verkeerssnelheid de maximaal toegestane snelheid worden aangehouden, nu geen omstandigheden aanwezig zijn die aanleiding geven voor het hanteren van een ander uitgangspunt.
4.2. Ten behoeve van het wijzigingsplan is door Royal Haskoning akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek reconstructie N359 Bolsward-Leeuwarden" van 30 maart 2012 (hierna: het rapport).
De berekeningen van het geluidsniveau zijn volgens het rapport uitgevoerd conform de Standaardrekenmethode II uit het RMV 2006. Het RMV 2006 vereist niet dat de feitelijke verkeerssituatie wordt betrokken bij de beoordeling van de geluidbelasting ter plaatse van de betrokken gronden. Volgens de toelichting bij het RMV 2006 kan als representatief te achten verkeerssnelheid in principe de maximaal toegestane snelheid worden aangehouden.
4.3. De Afdeling stelt vast dat in het onderzoek is uitgegaan van de ter plaatse van de woning van [appellant] geldende maximumsnelheid. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van deze snelheid. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het rapport niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het wijzigingsplan. Het betoog faalt.
5. [appellant] kan zich niet verenigen met het wijzigingsplan, voor zover daarin niet is gewaarborgd dat fysieke geluidreducerende maatregelen worden getroffen in de vorm van een aarden geluidswal langs de afrit en stille wegdekverharding op de gehele afrit, de voorziene oprit alsmede in de tunnelbak.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de geluidbelasting ter plaatse van de betrokken woning na realisatie van het plan afneemt ten gevolge van het verlagen van de maximumsnelheid op de Hoptilsterdyk en de toepassing van stil asfalt op de N359. Gelet hierop ziet het college geen aanleiding voor het treffen van andere geluidreducerende maatregelen.
5.2. Reeds nu de geluidbelasting ter plaatse van de betrokken woning na realisatie van het plan volgens het rapport afneemt ten gevolge van het verlagen van de maximumsnelheid op de Hoptilsterdyk en de toepassing van stil asfalt op de N359, heeft het college in redelijkheid kunnen afzien van het nemen van aanvullende geluidreducerende maatregelen.
Ten aanzien van de door [appellant] gewenste geluidswal overweegt de Afdeling ten overvloede dat ter zitting door het college is gesteld dat de woning van [appellant] op een zodanig grote afstand van de afrit van de N359 is gesitueerd, dat een geluidswal op de door [appellant] genoemde locatie geen effect zou sorteren ter hoogte van zijn woning, hetgeen door hem niet gemotiveerd is weersproken. Het betoog faalt.
6. [appellant] voert voorts aan dat het woon- en leefklimaat op het perceel [locatie] op onevenredige wijze wordt aangetast ten gevolge van lichthinder. Daartoe voert hij aan dat de verkeerssituatie ter plaatse van het knooppunt Hilaard ten gevolge van het plan zodanig zal wijzigen dat koplampen van auto’s die ter plaatse van het knooppunt afslaan in de richting van de Hoptilsterdyk in zijn woning zullen schijnen.
6.1. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het knooppunt zoals voorzien in het plan ongeveer 100 meter bedraagt. Nu ter zitting door het college voorts onweersproken is gesteld dat naar verwachting ongeveer 550 verkeersbewegingen per etmaal van het knooppunt in de richting van de woning van [appellant] zullen plaatsvinden, waarvan slechts een gedeelte tijdens de nachtperiode, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene ontwikkeling niet leidt tot zodanige lichthinder dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel [locatie] op onevenredige wijze wordt aangetast. Het betoog faalt.
Overigens heeft het college van gedeputeerde staten ter zitting verklaard dat, indien na realisatie van het wijzigingsplan blijkt dat ter plaatse van het perceel van [appellant] sprake is van zodanige lichthinder dat het woon- en leefklimaat op onevenredige wijze wordt aangetast, zal worden voorzien in lichtafschermende maatregelen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
568-783.