ECLI:NL:RVS:2013:1642

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201301329/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een dwangsom voor het verwijderen van een tweede chalet/woonwagen op een perceel in Farsum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl had op 11 juli 2011 besloten dat [appellant] een tweede chalet/woonwagen op zijn perceel in Farsum moest verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. Dit besluit werd door het college in een later besluit op 9 mei 2012 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van [appellant]. De rechtbank bevestigde deze besluiten in haar uitspraak van 20 december 2012, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak op 9 september 2013 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. W. Coppoolse, en het college werd vertegenwoordigd door W. Schaaf. De Raad overwoog dat het niet in geschil is dat de tweede chalet/woonwagen zonder de vereiste omgevingsvergunning is geplaatst en in strijd is met het bestemmingsplan "Woonwagencentrum Kom Farsum". Het college was derhalve bevoegd om handhavend op te treden.

De Raad van State oordeelde dat handhaving in het algemeen belang is en dat het bestuursorgaan in de regel van zijn bevoegdheid gebruik moet maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. [Appellant] voerde aan dat handhavend optreden zijn culturele rechten belemmert, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank had terecht overwogen dat de belangenafweging van het college niet kennelijk onevenredig was, gezien de overtredingen van de ruimtelijke voorschriften.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.

Uitspraak

201301329/1/A1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Farsum, gemeente Delfzijl,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 december 2012 in zaak nr. 12/634 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de tweede chalet/woonwagen op het perceel [locatie] te Farsum (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Coppoolse, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door W. Schaaf, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat de tweede chalet/woonwagen zonder daartoe strekkende omgevingsvergunning en in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woonwagencentrum Kom Farsum" is geplaatst. Het college was derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van handhavend optreden behoorde af te zien. Hij voert daartoe aan dat het in familieverband bewonen van verschillende woonwagens op hetzelfde terrein tot zijn cultuur behoort en het handhavend optreden hem belemmert in zijn recht om vrijelijk zijn cultuur te beleven. Hij wijst in dit kader op artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, artikel 5 van het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, artikel 2, eerste lid, van de Verklaring inzake de rechten van personen die behoren tot nationale of etnische, religieuze en linguïstische minderheden (hierna: de Verklaring) en artikel 4, tweede lid, van de Verklaring.
3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de door het college gemaakte belangenafweging kennelijk onevenredig is. De rechtbank heeft daarbij terecht van doorslaggevende betekenis geacht dat [appellant], ondanks schriftelijke berichtgeving van het college over het ontbreken van bereidheid tot meewerken aan het verhuren van nieuwe standplaatsen, zonder daartoe strekkende omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan een tweede woonwagen/chalet op het perceel heeft geplaatst. In het standpunt van [appellant] dat handhavend optreden hem belemmert in zijn recht vrijelijk zijn cultuur te beleven, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen, nu de uitoefening ervan ertoe leidt dat binnen de gemeente geldende ruimtelijke voorschriften bewust worden overtreden. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de door [appellant] met betrekking tot het door hem gestelde recht om vrijelijk zijn cultuur te beleven ingeroepen bepalingen van internationaal recht zo ver strekken, dat het college gehouden is om binnen de gemeente geldende ruimtelijke regels buiten beschouwing te laten, nog daargelaten of deze bepalingen ook door hem kunnen worden ingeroepen.
Voor zover [appellant] betoogt dat het beleid van het college er in algemene zin toe leidt dat onvoldoende ruimte wordt geboden voor woonwagenbewoning, valt dat buiten de kaders van deze procedure.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
407-771.