201211753/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 november 2012 in zaak nr. 12/8166 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2012 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van waardevermindering van zijn woning als gevolg van de uitvoering van het kustversterkingsplan "Versterking zwakke schakel Noordwijk" afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.J.M. Zonneveld en ir. M.J. de Vries, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft ter uitvoering van het kustversterkingsplan in de periode van september 2007 tot april/mei 2008 werkzaamheden in Noordwijk uitgevoerd. [appellant] is (mede)eigenaar van een vrijstaande woning aan de [locatie] te Noordwijk. Ter hoogte van de woning is een duin verbreed en een voetpad richting het strand verlegd. [appellant] stelt dat zijn woning in waarde is verminderd als gevolg van de aantasting van het uitzicht vanuit de woning op het strand en de Noordzee. Voorts is de waarde van de woning volgens [appellant] verminderd door een inbreuk op de privacy door mogelijke inkijk in de woning en op het terras van de woning vanaf het verlegde en in hoogte gewijzigde voetpad.
2. Ingevolge artikel 27 van de Keur Rijnland 2006 wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven, een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. In de toelichting op dit artikel is vermeld dat een verzoek om schadevergoeding wordt behandeld met toepassing van de Verordening Schadevergoeding Rijnland 2005 (hierna: de verordening).
3. Het college heeft het verzoek om vergoeding van schade afgewezen onder verwijzing naar het advies van de voorzitter van de adviescommissie nadeelcompensatie Hoogheemraadschap van Rijnland. Volgens het advies valt de waardevermindering van 2,22% van de woning binnen het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 3 van de verordening. Bij besluit van 19 juli 2012 heeft het college conform het advies van de bezwaarschriftencommissie Rijnland de afwijzing gehandhaafd.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de waardevermindering van de woning terecht heeft aangemerkt als behorend tot het normale maatschappelijke risico van [appellant]. De rechtbank acht van belang dat de kustversterkingswerkzaamheden als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden aangemerkt. Daarbij komt dat [appellant] op grond van het geldende bestemmingsplan ook zonder de uitvoering van het kustversterkingsplan kon worden geconfronteerd met een vermindering van uitzicht en een inbreuk op de privacy. Ook de relatieve omvang van de gestelde schade, 2,22% van de waarde van de woning, leidt tot het oordeel dat de gestelde schade ten laste van [appellant] dient te blijven, aldus de rechtbank.
5. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat het college de besluitvorming niet mocht baseren op de adviezen van de adviescommissie en de bezwarencommissie, omdat deze commissies niet als onafhankelijke deskundigen kunnen worden aangemerkt. Daartoe stelt hij dat de leden ervan worden betaald door het hoogheemraadschap en vaker worden ingehuurd om werkzaamheden te verrichten voor het hoogheemraadschap. Daarbij komt dat de adviescommissie uitsluitend uit haar voorzitter, mr. B.P.M. van Ravels, bestond.
5.1. De enkele omstandigheid dat de adviescommissie en de bezwarencommissie adviezen hebben opgesteld en daarvoor een vergoeding krijgen, betekent niet zonder meer dat de advisering niet als onafhankelijk en onpartijdig kan worden aangemerkt. Indien de overheid een adviseur inschakelt, is een financiële vergoeding niet ongebruikelijk. Dat het college herhaaldelijk eenzelfde adviseur inschakelt, betekent evenmin dat die adviseur niet onafhankelijk is. Vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2009 in zaak 200900195/1. Voorts biedt artikel 16, derde lid, van de verordening het college ruimte om in eenvoudige gevallen te besluiten dat de advisering geschiedt door uitsluitend de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter van de adviescommissie. Het college heeft, mede in het licht van soortgelijke verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van de kustversterkingswerkzaamheden, het verzoek als eenvoudig kunnen duiden. Nu [appellant] geen concrete omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan het advies als partijdig zou moeten worden geoordeeld en het college de besluitvorming reeds hierom niet op de adviezen mocht baseren, treft zijn betoog geen doel.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat uit het door hem overgelegde taxatierapport van Van Iersel Juridisch Advies blijkt dat de kustversterkingswerkzaamheden dusdanig uitzonderlijk en ingrijpend zijn dat de daardoor geleden waardevermindering van de woning niet tot het normale maatschappelijke risico behoort.
6.1. Het college mag in beginsel op het advies van de adviescommissie afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
6.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 in zaak 201203750/1/A2 volgt dat de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van een goede en veilige kustverdediging als een normale maatschappelijke ontwikkeling in het algemeen belang moet worden beschouwd. De realisering van een kustversterkingswerk, het aanleggen van een dijk in de duinen, past binnen het bestemmingsplan, waarin de gronden mede bestemd zijn voor de kustverdediging. Het gebruik maken van de mogelijkheden die ter plaatse geldende bestemmingsplannen bieden tot aanpassing of verbetering van waterkering ten behoeve van een goede en veilige kustverdediging dient ook in dat opzicht als een normale maatschappelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Dat geldt ook als er geen concreet zicht bestond op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop kustverdedigingswerkzaamheden zich zouden concretiseren. De woning van [appellant] is gesitueerd in de duinen nabij het strand van Noordwijk. Inherent aan die locatie is dat [appellant] van tijd tot tijd kan worden geconfronteerd met kustversterkingswerkzaamheden. De uitvoering van het kustversterkingsplan heeft geen rechtstreekse inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht of op het exclusieve gebruiksrecht van [appellant]. Evenmin is sprake van rechtstreekse beperkingen van de gebruiksmogelijkheden van de woning. De gestelde schade is het gevolg van verminderd uitzicht en inbreuk op de privacy. Een waardedaling van 2,22% is onvoldoende voor het oordeel dat de schade als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling niet voor rekening van [appellant] zou mogen blijven. Daarbij komt dat [appellant] ten tijde van de aankoop van de woning op 15 december 1989 op grond van het toen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rekening diende te houden met de mogelijkheid van ophoging van het strand en andere belemmeringen van het uitzicht en de privacy, nu tegenover de woning van [appellant] gedurende het badseizoen gebouwen ten behoeve van de strandrecreatie mogen worden geplaatst met een maximale oppervlakte van 100m2.
Nu het college de besluitvorming heeft mogen baseren op de adviezen van de adviescommissie, is er, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding voor het oordeel, dat gelet op de tegenstrijdige adviezen, het college de helft van de schade dient te vergoeden dan wel dat de rechtbank een derde onafhankelijke deskundige had moeten inschakelen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
299.