ECLI:NL:RVS:2013:1635

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201211846/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag en de eisen van schriftelijke overeenkomsten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 november 2012, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst werd afgewezen. De Belastingdienst had op 24 januari 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2007 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit volgde op een aanvraag van [appellant] voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, die hij op 30 januari 2007 had ingediend. De Belastingdienst had in een eerder besluit van 16 april 2012 het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, maar stelde dat hij voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2007 geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat hij niet had aangetoond dat er daadwerkelijk kosten voor kinderopvang waren gemaakt. Voor de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 werd hem wel een bedrag van € 2.286,00 aan kinderopvangtoeslag toegekend.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen geldige overeenkomst was tussen [appellant] en het gastouderbureau, zoals vereist door de Wet kinderopvang (Wko). [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de kinderopvang niet op basis van een schriftelijke overeenkomst had plaatsgevonden. Hij verwees naar de door hem overgelegde aktes van overeenkomsten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de overeenkomst niet voldeed aan de eisen van de Wko, omdat essentiële gegevens ontbraken, zoals het aantal uren opvang en de prijs per uur.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst geen kinderopvangtoeslag kon toekennen, omdat er geen geldige overeenkomst was die voldeed aan de wettelijke eisen. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak werd op 23 oktober 2013 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201211846/1/A2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 november 2012 in zaak nr. 12/4243 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2012 heeft de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2007 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en [appellant] over de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 kinderopvangtoeslag toegekend.
Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2013, waar [appellant], zijn [partner], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 53 kunnen bij regeling van Onze minister ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld met betrekking tot de administratie van gegevens bij kindercentra.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is dat van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. [appellant] heeft aan de Belastingdienst bij aanvraagformulier op 30 januari 2007 om een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang met ingang van 1 januari 2007 verzocht. De Belastingdienst heeft aan [appellant] voorschotten toegekend.
Bij het besluit van 24 januari 2012 heeft de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 op nihil gesteld. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Aan het besluit van 16 april 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellant] over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2007 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat hij met de overgelegde bewijsstukken niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk kosten voor kinderopvang zijn gemaakt. Voor de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 bestaat wel een recht op een bedrag van € 2.286,00 aan kinderopvangtoeslag. In verweer bij de rechtbank heeft de Belastingdienst zich voorts op het standpunt gesteld dat de overeenkomst tussen [appellant] en het gastouderbureau over 2007 niet aan de eisen voldoet, omdat daarin niet het aantal uren opvang per maand, de prijs per uur en de bemiddelingskosten staan vermeld.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte alleen op een au pair-overeenkomst tussen [appellant] en de oppas heeft gebaseerd en ten onrechte heeft overwogen dat de kinderopvang niet plaatsvond op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de vraagouders en het gastouderbureau. Hij verwijst naar de door hem overgelegde aktes van overeenkomsten tussen [gastouderbureau] en de ouder en tussen [gastouderbureau] en de oppas.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 24 juli 2013 in zaak nr. 201211795/1/A2), volgt uit artikel 52 van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, dat de overeenkomst, om te voldoen aan de in artikel 52 van de Wko gestelde eisen, in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, waaronder de te betalen prijs per uur, moet bevatten.
Niet in geschil is dat in de overgelegde akte van de overeenkomst tussen [appellant] met [gastouderbureau] slechts staat dat deze overeenkomst op 17 december 2006 is aangegaan en daarin de overeengekomen uurprijs, de bemiddelingskosten, de ingangsdatum en de duur van de overeenkomst en het aantal uren gastouderopvang per kind niet zijn vermeld. Dat, zoals [appellant] ter zitting heeft betoogd, in andere stukken, zoals facturen en de jaaropgave, het aantal uren en de te betalen prijs per uur voor de diensten van het gastouderbureau wel zijn vermeld, doet aan het vorenstaande niet af. Het betoog van [appellant] dat hij niet wist hoeveel uur per maand hij van de oppas gebruik zou maken, zodat het aantal uren niet op voorhand in de overeenkomst kon worden opgenomen, kan niet slagen, reeds omdat de Awir en de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen erin voorzien dat gewijzigde omstandigheden, waaronder een wijziging in het aantal uren genoten kinderopvang, aan de Belastingdienst moeten worden medegedeeld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de kinderopvang vormt en daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
47-756.