201210632/1/A2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 oktober 2012 in zaak nr. 12/880 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 19 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en, zelf in de zaak voorziend, het door [appellante] tegen het besluit van 20 april 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2013, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] buiten de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, bezwaar heeft gemaakt, zodat de Belastingdienst/Toeslagen dat bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
3. [appellante] voert allereerst aan dat het haar bevreemdt dat de rechtbank de mededeling van de Belastingdienst/Toeslagen in de brief van 31 augustus 2012 dat haar bezwaar niet-ontvankelijk is, in haar beoordeling heeft betrokken, nu die brief te laat bij de rechtbank was ingediend.
Verder voert zij aan dat zij reeds op 16 april 2011 door de Belastingdienst/Toeslagen over de nihilstelling van het voorschot was geïnformeerd, een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen haar had medegedeeld dat het treffen van een betalingsregeling de enige mogelijkheid was en zij daardoor zo overstuur was geraakt dat zij in het besluit van 20 april 2011 niet heeft gelezen dat zij de mogelijkheid had binnen zes weken bezwaar te maken.
3.1. Niet in geschil is dat [appellante] niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 april 2011.
Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar niet aan haar mocht tegenwerpen, omdat de brief van de Belastingdienst/Toeslagen buiten de termijn, als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb is ingediend, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij ambtshalve dient te toetsen of de Belastingdienst/Toeslagen de regels betreffende de ontvankelijkheid van het bezwaar juist heeft toegepast. Ook indien de rechtbank niet door de Belastingdienst/Toeslagen was gewezen op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, was zij derhalve gehouden dat aspect te toetsen.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De omstandigheid dat een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] had geïnformeerd dat het treffen van een betalingsregeling de enige mogelijkheid is, is daarvoor onvoldoende, nu onderaan het besluit van 20 april 2011 een bezwaarclausule staat, waarin is vermeld dat binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt. Dat [appellante] deze clausule niet goed heeft gelezen, omdat zij overstuur was geraakt, dient voor haar risico te blijven. Dat [appellante] zich door de Belastingdienst/Toeslagen op het verkeerde been gezet voelt omdat deze dienst in contacten telkenmale inhoudelijk op de zaak ingegaan is, valt te betreuren maar kan niet tot een andere beslissing leiden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
686.