201208155/1/A2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 juli 2012 in zaak nr. 11/3105 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 gewijzigd en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 2 december 2011, aangevuld bij besluit van 15 december 2011, heeft de Belastingdienst het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 12 mei 2011 gericht geacht tegen het besluit van 31 mei 2011, dat bezwaar gegrond verklaard wat betreft de maanden oktober, november en december 2007 en alsnog aan [appellante] over die maanden een kinderopvangtoeslag toegekend en het voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. Speksnijder, advocaat te Leeuwarden, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 49.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de betaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 2 december 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] geen aanspraak op een kinderopvangtoeslag over de maanden januari tot en met van september 2007 heeft, omdat zij niet heeft aangetoond dat er kosten voor kinderopvang bij de [kinderopvanginstelling] zijn gemaakt.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Zij voert hiertoe aan dat uit de door haar in hoger beroep overgelegde verklaringen blijkt dat de opvang van haar kind plaatsvond bij [Kinderopvang]. Voorts voert zij aan dat het betalen van deze kosten bekend diende te zijn bij de Belastingdienst, nu hierop betrekking hebbende stukken ook dienen te worden verstrekt door haar toenmalige partner en [appellante] zonder meer de nodige inlichtingen heeft verstrekt. [Kinderopvang] is opgeheven en de eigenaar is naar het buitenland vertrokken, zodat zij ook niet de benodigde gegevens kan opvragen, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, desgevraagd moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten is. Uit het aanvraagformulier blijkt dat [appellante] de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, zodat het op haar weg ligt om aan te tonen dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
[appellante] heeft ter zitting verklaard dat de Belastingdienst de toeslag rechtstreeks aan [Kinderopvang] heeft uitbetaald. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij betalingen aan [Kinderopvang] heeft gedaan. Evenmin heeft [appellante] aannemelijk gemaakt dat haar toenmalige partner kosten van kinderopvang heeft gemaakt. Zij heeft daarvan geen betalingsbewijzen overgelegd, ook niet nadat de Belastingdienst daarom heeft gevraagd en zij heeft derhalve niet de benodigde inlichtingen verstrekt. Uit de door haar overgelegde verklaringen blijkt niet dat zij [Kinderopvang] heeft betaald. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van januari tot en met september 2007 kosten van kinderopvang heeft gemaakt bij [Kinderopvang].
De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op het in artikel 18 van de Awir bepaalde, het voor risico van [appellante] komt dat zij nu niet meer kan beschikken over de benodigde gegevens.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
362-680.