201203773/1/A4.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 februari 2012 in zaak nr. 11/149 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2010 heeft het college de door [appellant] in het kader van het Project verplaatsing intensieve veehouderijen Noord- en Midden-Limburg 2009 (hierna: het Project) gedane aanmelding voor een tegemoetkoming in de kosten van en subsidie voor de verplaatsing van de door hem gedreven veehouderij afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het college de aanmelding alsnog geaccepteerd en de voorgenomen verplaatsing van de veehouderij gelijkgesteld aan een samenvoeging van bedrijven.
Bij besluit van 7 december 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Alphen, vergezeld door ir. A.H.J. van der Putten en ing. M.H.T.G. Mulders, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Hermans en ir. M.A.W. Smeets, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. [appellant] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat in een in relevant opzicht gelijk geval het college wel is overgegaan tot vergoeding van de volledige gecorrigeerde vervangingswaarde. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient deze grond, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing te blijven.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft bepaald dat niet meer dan 80% van de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt vergoed. Hij stelt dat hij volgens de Beleidsregels Project Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Noord- en Midden-Limburg 2009 (hierna: Beleidsregels) in aanmerking komt voor een volledige vergoeding van de koopsom. Daartoe betoogt hij dat de beoogde bedrijfssituatie op de nieuwe locatie geen samenvoeging van bedrijven is in de zin van de Beleidsregels, maar nieuwvestiging als bedoeld in de Beleidsregels. [appellant] stelt dat de voordelen van samenvoeging ten opzichte van nieuwvestiging, zoals lagere verplaatsingskosten, zich in de beoogde nieuwe bedrijfssituatie niet voordoen. Zo moeten bestaande gebouwen worden aangepast. Hij heeft ter adstructie van zijn stellingen gewezen op het rapport ‘Rapport kostenvergelijking verplaatsing in het kader VIV Ossendijk 90 Ysselsteyn (Lb)’ van 12 april 2011 van DLV Bouw, Milieu en Techniek BV (hierna: Rapport kostenvergelijking).
3.1. Het Project heeft als doel het stimuleren dat intensieve veehouderijen vanuit extensiveringsgebieden worden verplaatst naar een duurzame locatie. Om dit doel te bereiken kunnen bedrijven die zich uit extensiveringsgebieden willen verplaatsen in aanmerking komen voor een vergoeding.
Het in de Beleidsregels neergelegde beleid ter zake van de vergoeding komt erop neer dat verplaatsingskosten worden vergoed, indien een bedrijf is aangemeld, deze aanmelding door het college is geaccepteerd en het bedrijf daadwerkelijk wordt verplaatst, waarbij aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan.
Volgens de Beleidsregels wordt, indien de bedrijfsverplaatsing aan de vereisten voldoet, naast de waarde van ondergrond en erf (bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer, uitgaande van cultuurgrond), de gecorrigeerde vervangingswaarde of een deel daarvan, overeenkomstig artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken, vergoed. Ingeval van nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op een duurzame locatie wordt 100% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van bedrijfsgebouwen vergoed en ingeval van samenvoeging 80%.
3.2. [appellant] beoogt zijn veehouderij te verplaatsen naar het perceel [locatie] te [plaats]. Vast staat dat op dat perceel reeds de varkenshouderij van [familie] aanwezig is. De bedrijven zullen een samenwerkingsverband aangaan. Ten behoeve van de nieuwe varkenshouderij op het perceel aan de [locatie] zal een stal voor vleesvarkens worden gebouwd en zal de bestaande zeugenhouderij, die deel uitmaakt van de varkenshouderij van [familie], buiten gebruik worden gesteld, zo staat in de door [appellant] gedane aanmelding.
3.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 26, wordt in de Beleidsregels onder samenvoeging verstaan: toevoeging van de productiecapaciteit van de voor het project aangemelde locatie(s) met intensieve veehouderij aan een andere locatie met intensieve veehouderij die op de datum van de landbouwtelling alle tot het aangemelde bedrijf behoren. De rechtbank heeft terecht als vaststaand aangenomen dat de gewenste toekomstige bedrijfssituatie geen samenvoeging is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 26, van de Beleidsregels omdat de bestaande veehouderij op het perceel [locatie] niet tot het bedrijf van [appellant], het aangemelde bedrijf, behoort.
De Afdeling overweegt voorts dat nieuwvestiging niet is gedefinieerd in artikel 1 van de Beleidsregels. Naar het oordeel van de Afdeling kan naar normaal spraakgebruik de verplaatsing niet worden beschouwd als nieuwvestiging in de zin van de Beleidsregels, omdat de veehouderij wordt verplaatst naar een perceel waarop al een veehouderij aanwezig is.
3.4. Artikel 13, eerste lid, van de Beleidsregels geeft het college een algemene bevoegdheid om in alle gevallen waarin de Beleidsregels niet voorzien, zelf te voorzien. Nu de voorgenomen verplaatsing geen nieuwvestiging of samenvoeging is in de zin van de Beleidsregels, heeft het college terecht, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, bij het besluit van 7 december 2010 toepassing gegeven aan artikel 13, eerste lid, van de Beleidsregels.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de verplaatsing van [appellant] veehouderij naar de [locatie] feitelijk neerkomt op een samenvoeging van bedrijven, zodat niet meer dan 80% van de gecorrigeerde vervangingswaarde zal worden vergoed. Volgens het college is bij feitelijke samenvoeging van bedrijven een 80% vergoeding van de gecorrigeerde vervangingswaarde passend omdat daarbij ten opzichte van nieuwvestiging minder verplaatsingskosten worden gemaakt. Zo zijn bij samenvoeging veelal minder of gemakkelijkere procedures op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu vereist, is realisatie veelal mogelijk binnen een bestaand bouwblok of met een beperkte uitbreiding daarvan, is de locatie reeds in eigendom en zijn infrastructuur en nutsvoorzieningen aanwezig.
In het door [appellant] overgelegde Rapport kostenvergelijking is een voorbeeldkostenvergelijking opgenomen. Daarin staat dat kosten moeten worden gemaakt voor wijziging van de geldende omgevingsvergunning voor de zeugenhouderij, hetgeen aannemelijk is. Anders dan waarvan het college is uitgegaan, is aannemelijk dat [appellant] voorts kosten moet maken voor het in mede-eigendom verkrijgen van het perceel, aangezien de bestaande veehouderij op het perceel [locatie] niet tot zijn bedrijf behoort. Om die reden zullen naar verwachting ook kosten moeten worden gemaakt voor aanpassing van de bestaande vleesvarkensstal en voor de aankoop van de buiten gebruik te stellen zeugenstal. Voorts heeft [appellant] erop gewezen dat ten behoeve van de nieuwe bebouwing nutsvoorzieningen moeten worden aangelegd, hetgeen het college niet heeft weersproken. Onder deze omstandigheden heeft het college door de enkele overweging dat de bedrijfsverplaatsing van [appellant] feitelijk een samenvoeging is in de zin van de Beleidsregels, zodat niet meer dan 80% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de bedrijfsgebouwen voor vergoeding in aanmerking komt, onvoldoende gemotiveerd waarom in dit in de Beleidsregels niet voorziene geval van verplaatsing ten hoogste 80% kan worden vergoed. Daarbij is van belang dat het college bij toepassing van artikel 13 van de Beleidsregels in geval van een feitelijke samenvoeging ook kan bepalen dat een hoger percentage dan 80% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de bedrijfsbebouwing voor vergoeding in aanmerking komt. Het besluit van 7 december 2010 berust in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een toereikende motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
4. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak alsnog met inachtneming van hetgeen onder 3.4 is overwogen toereikend te motiveren waarom aan [appellant] een vergoeding van 80% van de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt toegekend, dan wel het besluit van 7 december 2010 te wijzigen.
5. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van gedeputeerde staten van Limburg op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 4 het daar omschreven gebrek te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
163-778.