ECLI:NL:RVS:2013:1599

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201202317/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake handhaving Mediawet tegen regionale radiostations

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het hoger beroep betreft een besluit van het Commissariaat voor de Media van 13 april 2010, waarin het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen regionale radiostations deels werd afgewezen. De rechtbank had in haar uitspraak van 20 januari 2012 het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.

Tijdens de zittingen op 14 mei en 30 september 2013 zijn zowel [appellant] als het Commissariaat voor de Media verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Afdeling heeft overwogen dat [appellant] na afloop van de vergunningstermijn in 2011 geen aanvraag heeft ingediend voor de verlenging van de vergunningen tot 2017, wat betekent dat hij niet meer kan worden aangemerkt als potentiële verkrijger van de restfrequenties.

De Afdeling concludeert dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien de beslissingen over de verlengingen van de vergunningen onaantastbaar zijn geworden. Daarom heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201202317/1/A3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 januari 2012 in zaak nr. 10/3620 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Commissariaat voor de Media.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2010 heeft het Commissariaat het verzoek van [appellant] om op grond van de Mediawet handhavend op te treden tegen regionale radiostations die programma’s maken die door meer dan 30 procent van de inwoners van Nederland kunnen worden ontvangen, deels afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2010 heeft het Commissariaat het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ten aanzien van het digitale kabelbereik van de programma’s van de besloten vennootschap NDC Radio B.V. (hierna: NDC) gegrond verklaard, doch afgezien van het gebruik van zijn bevoegdheid daartegen handhavend op te treden en voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2010 vernietigd en het bezwaar van [appellant] alsnog
niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Commissariaat heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J. Winkel, advocaat te Hoofddorp, en het Commissariaat, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Vervolgens heeft de Afdeling partijen meegedeeld dat de behandeling van deze zaak wordt aangehouden, teneinde een tweede zitting te agenderen.
[appellant], het Commissariaat en NDC hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 30 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J. Winkel, advocaat te Hoofddorp, en het Commissariaat, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing en A.F. Ottendorf, advocaat te Amsterdam onderscheidenlijk werkzaam bij het Commissariaat, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting NDC, vertegenwoordigd door mr. M. Koedooder, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.
De toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken heeft in 2008 krachtens de Telecommunicatiewet vergunningen verleend voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van de niet-landelijke commerciële omroep ten aanzien van 12 FM-frequenties, de zogenoemde restfrequenties, waarvan de duur afliep in 2011. De toenmalige minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft daarop besloten die vergunningen te verlengen tot 2017. Aanvragen daarvoor moesten uiterlijk op 28 juni 2011 om 14 uur door hem zijn ontvangen.
[appellant] heeft als niet-landelijke commerciële omroep een aanvraag ingediend voor het gebruik van frequentieruimte ten aanzien van de restfrequenties via de kavels B27, B31 en B38. Hij wil via deze kavels het radioprogramma ‘Memories FM’ uitzenden, voor welk programma hij bij besluit van 20 november 2007 toestemming heeft gekregen van het Commissariaat. Deze aanvraag is door de staatssecretaris afgewezen op 3 maart 2008. In zijn uitspraak van 12 september 2013 in zaaknummers 09/1206, 09/1254, 10/1291 en 13/531 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBB) onder meer geoordeeld dat de aanvraag van [appellant] voor deze kavels terecht is afgewezen.
Vast staat dat [appellant], anders dan NDC en Young City Media B.V., na afloop van de vergunningstermijn in 2011 geen aanvraag heeft ingediend voor de verlenging van de vergunningen tot 2017. Nu het CBB de beslissingen over de verlengingen niet met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft betrokken in zijn uitspraak, gaat de Afdeling ervan uit dat dit nieuwe besluiten zijn waartegen afzonderlijk moet worden opgekomen. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt of beroep ingediend tegen de verlengingsbesluiten. Tegen deze besluiten is ook anderszins niet opgekomen, zodat zij in rechte onaantastbaar zijn geworden. Dit betekent dat de kavels die [appellant] zou willen verwerven tot 2017 in beginsel niet beschikbaar zullen komen en hij niet meer kan worden aangemerkt als potentiële verkrijger van de restfrequenties.
Gezien het vorenstaande heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
290.