ECLI:NL:RVS:2013:1594
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- L.J. Können
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft op 24 februari 2012 deze aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 27 april 2012 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een Bericht van vertrek overgelegd, waaruit blijkt dat de vreemdeling op 9 mei 2012 Nederland heeft verlaten, samen met haar moeder. De gemachtigde van de vreemdeling heeft in een brief van 8 oktober 2013 verklaard dat hij geen contact meer heeft met de vreemdeling en dat hij geen bericht heeft ontvangen dat zij Nederland heeft verlaten. Desondanks stelt hij dat er nog belang is bij een beoordeling van het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die zij aanvankelijk zocht, nu zij met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact onderhoudt met haar gemachtigde. Hierdoor is er geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling verklaart het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2013.