ECLI:NL:RVS:2013:1594

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201204485/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • L.J. Können
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft op 24 februari 2012 deze aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 27 april 2012 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een Bericht van vertrek overgelegd, waaruit blijkt dat de vreemdeling op 9 mei 2012 Nederland heeft verlaten, samen met haar moeder. De gemachtigde van de vreemdeling heeft in een brief van 8 oktober 2013 verklaard dat hij geen contact meer heeft met de vreemdeling en dat hij geen bericht heeft ontvangen dat zij Nederland heeft verlaten. Desondanks stelt hij dat er nog belang is bij een beoordeling van het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die zij aanvankelijk zocht, nu zij met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact onderhoudt met haar gemachtigde. Hierdoor is er geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling verklaart het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2013.

Uitspraak

201204485/1/V4.
Datum uitspraak: 14 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 april 2012 in zaken nrs. 12/6785 en 12/6786 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een nader stuk ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich bij brief van 8 oktober 2013 nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. De staatssecretaris heeft een namens de korpschef van regionaal politiekorps Flevoland op 9 mei 2012 opgesteld Bericht van vertrek overgelegd, waarin is vermeld dat de vreemdeling op die dag zelfstandig, tezamen met haar moeder, haar woonruimte heeft verlaten in of na de vertrektermijn van haar asielprocedure.
Gevraagd naar het thans nog bestaande procesbelang, heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij voormelde brief van 8 oktober 2013 verklaard dat hij geen contact meer heeft met de (moeder van) de vreemdeling. Omdat hij geen bericht heeft gekregen dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten is er nog belang bij een beoordeling van het hoger beroep, aldus de gemachtigde.
3. Nu de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met haar gemachtigde, stelt zij kennelijk geen prijs meer op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. Dat haar gemachtigde geen bericht heeft gekregen dat zij Nederland heeft verlaten, maakt dit niet anders. Aldus heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Können
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2013
301-722