ECLI:NL:RVS:2013:1593

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
201205589/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dijklint gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Alblasserdam

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Dijklint" dat op 27 maart 2012 door de raad van de gemeente Alblasserdam is vastgesteld. Appellanten, wonend in Alblasserdam, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 februari 2013. In een tussenuitspraak van 10 april 2013 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. Op 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw gewijzigd vastgesteld, maar appellanten hebben hiertegen opnieuw beroep ingesteld. De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit van 27 maart 2012 in strijd met de zorgvuldigheid is genomen, met name omdat de raad niet heeft onderbouwd dat de bijgebouwenregeling correct is toegepast. Het beroep van appellant sub 1 is gegrond verklaard, en het besluit van 27 maart 2012 is vernietigd voor het plandeel met de bestemming "Wonen". Het beroep van appellant sub 2 en anderen is eveneens gegrond verklaard, en het besluit van 25 juni 2013 is vernietigd voor de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten". De raad is opgedragen om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerder geconstateerde gebreken in acht moeten worden genomen. De proceskosten zijn vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

201205589/1/R4.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Alblasserdam,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Alblasserdam,
en
de raad van de gemeente Alblasserdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Dijklint" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. J. Meerman, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door M.H.J. Kleverwal en C. Corbeau, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 10 april 2013, in zaak nr. 201205589/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 27 maart 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dijklint" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 2] en anderen een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
Het besluit van 27 maart 2012
1. De Afdeling heeft ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] in de tussenuitspraak overwogen dat uit de verbeelding niet blijkt dat het bouwvlak is gesplitst en dat uit de planregels niet volgt dat de bijgebouwenregeling met het maximum bebouwingspercentage en de maximale oppervlakte in dit geval twee keer kan worden toegepast. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet heeft onderbouwd dat, indien de bijgebouwenregeling twee keer zou kunnen worden toegepast, geen beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant sub 1] optreedt. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat derhalve hoe dan ook niet is gebleken dat het plan in zoverre overeenstemt met hetgeen de raad kennelijk bij de planvaststelling heeft beoogd en dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 1], voor zover dit is gericht tegen het besluit van 27 maart 2012, gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de [locatie].
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 3.7. is overwogen het gebrek in het besluit van 27 maart 2012 te herstellen door dit besluit te wijzigen door vaststelling van een planregeling die meebrengt dat de bijgebouwenregeling ten aanzien van de percelen van [appellant sub 1] twee keer kan worden toegepast, met dien verstande dat indien nader onderzoek naar de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant sub 1] op grond van het plan "Lammetjeswiel" uitwijst dat met een zodanige planregeling een beperking optreedt van de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant sub 1], het besluit dient te worden gewijzigd door vaststelling van een andere planregeling, waardoor geen beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant sub 1] optreedt.
Het besluit van 25 juni 2013
4. Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad, naar aanleiding van de tussenuitspraak, het bestemmingsplan "Dijklint" met inachtneming van de bij dit besluit behorende staat van wijzigingen opnieuw, gewijzigd, vastgesteld en daarmee het besluit van 27 maart 2012 vervangen. De wijziging behelst onder meer een herformulering en herindeling van artikel 16, lid 16.2.2, van de planregels. Daarnaast zijn het bestemmingsvlak voor "Wonen" en het bouwvlak voor het perceel [locatie] op de verbeelding vergroot.
5. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van [appellant sub 1] van rechtswege mede betrekking op het besluit van 25 juni 2013 tot vervanging van het besluit van 27 maart 2012.
5.1. [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van het besluit van 25 juni 2013 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 1] geen bezwaren heeft tegen het besluit van 25 juni 2013. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
Het besluit van 27 maart 2012
6. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat, nu de raad zich niet heeft beperkt tot het vaststellen van een planregeling die is toegesneden op de volgens hem te verkiezen optie - te weten: het aanleggen van het fietspad half in de dijk aan de waterzijde - het besluit wat de bestemming "Groen" betreft, voor zover deze bestemming paden en voorzieningen voor langzaam verkeer toelaat achter de woningen aan de [locaties], in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat de omstandigheid dat de raad stelt onderzoek te zullen laten verrichten naar de (juridische) mogelijkheden om de afspraken tussen het waterschap en de bewoners te ontbinden of te ontkrachten onvoldoende is om te kunnen concluderen dat de privaatrechtelijke belemmering binnen de planperiode zal zijn weggenomen. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat de raad geen inzicht heeft verschaft in de - voorlopige - resultaten van dit onderzoek en dat de raad ter zitting evenmin heeft kunnen toelichten op welke wijze en binnen welke termijn de belemmering kan worden opgeheven. De Afdeling heeft daarbij in aanmerking genomen dat het waterschap uitdrukkelijk heeft verklaard geen medewerking te zullen verlenen zolang geen oplossing is bereikt met de bewoners. De Afdeling heeft geoordeeld dat de privaatrechtelijke belemmering vooralsnog een evident karakter heeft en dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan wat de bestemming "Groen" betreft voor zover deze betrekking heeft op de gronden gelegen achter de woningen aan de [locaties] en deze bestemming voorziet in paden en voorzieningen voor langzaam verkeer in de planperiode uitvoerbaar is. Hierin heeft de Afdeling aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 27 maart 2012 in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
7. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 27 maart 2012, gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder c en d, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locaties].
8. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 4.5. en 4.7.2. is overwogen, de gebreken in het besluit van 27 maart 2012 te herstellen door, al naar gelang van een nadere onderbouwing ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het desbetreffende plandeel in verband met de privaatrechtelijke belemmering, het besluit te wijzigen door vaststelling van een planregeling die geen paden en voorzieningen voor langzaam verkeer mogelijk maakt, dan wel is toegesneden op de in overweging 4.5. bedoelde, volgens de raad te verkiezen, variant.
Het besluit van 25 juni 2013
9. In het bij besluit van 25 juni 2013 opnieuw, gewijzigd, vastgestelde plan is het tracé van het fietspad aangeduid op de verbeelding, door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" aan een deel van de gronden achter de percelen [locaties] met de bestemming "Groen" en de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" aan het deel van die gronden dat grenst aan de woonpercelen.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder i, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen (openbare) gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" niet bestemd voor het bepaalde onder b tot en met h.
Ingevolge lid 7.1, onder j, is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" in ieder geval een fietspad toegestaan, alsmede het bepaalde onder b tot en met h.
9.1. Voorts is paragraaf 9.1 van de plantoelichting bij de gewijzigde planvaststelling gedeeltelijk aangepast en aangevuld. De raad heeft onder het kopje "Civielrechtelijke situatie" het volgende toegelicht:
"De gronden binnen het plangebied met de aanduiding groen, voor zover deze aanduiding betrekking heeft op de gronden gelegen achter de woningen aan de [locaties], zijn eigendom van het waterschap. Op deze gronden zit echter een privaatrechtelijke belemmering, die de realisering van een (fiets)pad binnen de aanduiding groen vooralsnog niet mogelijk maakt. De belanghebbenden bij deze privaatrechtelijke belemmering hebben namelijk te kennen gegeven geen medewerking te willen verlenen aan de realisering van een (fiets)pad achter de woningen aan de [locaties].
Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 10 april 2013 (nr. 201205589/1/T1/R4) heeft de gemeente Alblasserdam onderzocht op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan de realisatie van een gedeelte van de bestemming "Groen", waarbinnen het fietspad mogelijk wordt gemaakt.
Uit het onderzoek blijkt dat door middel van onteigening de gronden waarop het fietspad dient te worden gerealiseerd, vrij kunnen worden gemaakt van de privaatrechtelijke belemmering (bijlage 6). Binnen de planperiode kan de gemeente beschikken over de gronden, waarna de gemeente op deze gronden het fietspad kan realiseren.
De gemeenteraad heeft op 25 juni 2013 het principebesluit genomen om het onteigeningsinstrument ten behoeve van de realisering van de aanleg van een fietspad in te zetten, zodat hiermee de uitvoerbaarheid van de realisatie van het fietspad binnen de planperiode gegeven is."
10. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van [appellant sub 2] en anderen van rechtswege mede betrekking op het besluit van 25 juni 2013 tot vervanging van het besluit van 27 maart 2012.
11. [appellant sub 2] en anderen voeren tegen het gewijzigd vastgestelde plan aan dat de verkeersveiligheid niet zal verbeteren door de aanleg van het resterende deel van het fietspad en dat er alternatieve routes zijn. Volgens [appellant sub 2] en anderen blijft het de vraag of het belang van behoud van privacy voldoende is meegewogen. [appellant sub 2] en anderen voeren verder aan dat de aanleg van een fietspad zal leiden tot een waardedaling van hun huizen.
11.1. [appellant sub 2] en anderen hebben deze gronden ook reeds in het beroepschrift tegen het besluit van 27 maart 2012 naar voren gebracht. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verkeersveiligheid niet gediend is met een vrijliggend fietspad en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het de verkeersveiligheid ten goede komt als fietsers zich niet meer hoeven mengen met het snelverkeer en gebruik kunnen maken van een vrijliggend fietspad. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak voorts geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de optie waarbij het fietspad half in de dijk aan de waterzijde wordt aangelegd, welke optie de voorkeur van de raad heeft gelet op de belangen van [appellant sub 2] en anderen bij het behoud van woongenot en privacy, een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en dat deze optie strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen grond bestaat voor de verwachting dat een eventuele waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] en anderen in zoverre tegen het besluit van 25 juni 2013 hebben aangevoerd geen aanleiding thans anders te oordelen dan in de tussenuitspraak ten aanzien van het besluit van 27 maart 2012 is geoordeeld.
Het betoog faalt.
12. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat de planregeling voor het fietspad op de dijk ten onrechte ruimer is dan de in overweging 4.5. van de tussenuitspraak bedoelde, volgens de raad te verkiezen, variant. Volgens [appellant sub 2] en anderen voldoet het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" niet aan die voorkeursvariant, voor zover dit de mogelijkheid biedt voor een fietspad aan de teen van het buitentalud waarbij de kruin wordt verbreed en de oude kruin wordt verhoogd, een fietspad dat wordt ingegraven in de huidige kruin of een fietspad op een verhoogde kruin. [appellant sub 2] en anderen voeren daarnaast aan dat artikel 4.2.2 van de planregels niet is aangepast en een fietspad op de kruin van de dijk mogelijk maakt.
12.1. Artikel 4.2.2 van de planregels ziet op de mogelijkheid bijgebouwen bij een bedrijf op te richten en heeft geen invloed op de aanleg van een fietspad. Voor zover [appellant sub 2] en anderen hebben bedoeld te verwijzen naar paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting, waarin staat dat binnen het plangebied, op de kruin van de dijk, een vrijliggend fietspad gerealiseerd zal worden, overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt.
Voor zover uit de verbeelding en de planregels volgt dat een fietspad aan de teen van het buitentalud is toegestaan, waarbij de kruin wordt verbreed en de oude kruin wordt verhoogd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet overeenstemt met overweging 4.5. van de tussenuitspraak. Uit de verbeelding, in samenhang met artikel 7, lid 7.1, van de planregels, volgt echter dat de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" zich mede uitstrekken tot en met de kruin van de dijk. Daarbij neemt de Afdeling de tekening in aanmerking waarop de bestaande kruin is aangeduid, welke tekening behoort bij de brief van het waterschap van 28 maart 2012 die is gevoegd bij het besluit van 25 juni 2013. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet is toegesneden op een situering van het fietspad half in de dijk aan de waterzijde, zijnde de voorkeursvariant van de raad. In de staat van wijzigingen behorende bij het besluit van 25 juni 2013 heeft de raad gesteld dat een situering van het fietspad op een verhoogde kruin of ingegraven in de kruin van de dijk niet zijn voorkeur heeft en dat de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" breder is dan voor het fietspad nodig omdat ook werkstroken en voorzieningen mogelijk moeten zijn. De Afdeling leidt hieruit af dat de raad niet heeft beoogd een fietspad anders dan conform overweging 4.5. van de tussenuitspraak mogelijk te maken. Nu het plan in zoverre niet overeenstemt met hetgeen de raad kennelijk bij de planvaststelling heeft beoogd, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
13. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting overweegt de Afdeling als volgt ten aanzien van de overige beroepsgronden.
14. [appellant sub 2] en anderen richten zich verder tegen de nadere onderbouwing ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het desbetreffende plandeel in verband met de privaatrechtelijke belemmering. Volgens [appellant sub 2] en anderen maakt de raad bij een eventuele onteigening gebruik van een bevoegdheid voor een doel waarvoor deze bevoegdheid niet is gegeven, nu hiermee uitsluitend wordt beoogd de evidente privaatrechtelijke belemmeringen op te heffen. Voorts betwisten [appellant sub 2] en anderen dat voldaan kan worden aan de in het "Advies uitvoerbaarheid (fiets)pad Oost Kinderdijk te Alblasserdam" van Overwater Grondbeleid Adviesbureau B.V. van 11 juni 2013 (hierna: Advies uitvoerbaarheid) genoemde criteria voor onteigening, te weten het noodzaakcriterium, het ruimtelijke ontwikkelings- en volkshuisvestingsbelang, het publieke belang en het urgentiecriterium. [appellant sub 2] en anderen stellen dat de gemeente niet binnen de planperiode zal beschikken over de gronden, nu zij alle rechtsmiddelen in de onteigeningsprocedure zullen aanwenden. Zij betogen voorts dat de raad niet heeft gemotiveerd op welke wijze een eventuele onteigening mogelijk wordt geacht met respect voor de primaire bestemming van de dijk als waterkering.
14.1. De raad verwijst in paragraaf 9.1 van de plantoelichting naar het Advies uitvoerbaarheid. In dit Advies is geconcludeerd dat als de gemeente de in het advies genoemde stappen volgt wordt voldaan aan de criteria die nodig zijn om een KB tot onteigening en een onteigeningsvonnis te verkrijgen. Deze stappen houden in het onderhavige geval volgens het Advies uitvoerbaarheid in dat voorafgaand aan het verzoekbesluit gestart moet zijn met minnelijke onderhandelingen met het waterschap over het verkrijgen van de eigendom van de betreffende gronden, dat een inrichtingsplan dient te worden vastgesteld om aan te tonen op welke wijze de gemeente de bestemming concreet zal realiseren en dat binnen vijf jaar na de datum van het KB tot onteigening een begin wordt gemaakt met de uitvoering van het werk waarvoor onteigend is. Volgens het Advies uitvoerbaarheid wordt voldaan aan het noodzaakcriterium indien de gemeente een redelijke poging tot minnelijke verwerving doet en het waterschap de gronden niet kan leveren in een staat dat het pad gerealiseerd kan worden. Aan het criterium van het ruimtelijk ontwikkelings- en volkshuisvestingsbelang wordt volgens het Advies voldaan als een planologische titel voor de aanleg van een pad wordt gecreëerd en een inrichtingsplan wordt vastgesteld. Voorts staat in het Advies uitvoerbaarheid dat sprake is van een publiek belang, nu het fietspad onder meer vanwege de verkeersveiligheid van de gebruikers wordt aangelegd. Aan het urgentievereiste is volgens het Advies ook voldaan, omdat de gemeente voornemens is om direct over te gaan tot realisatie wanneer zij over de gronden beschikt. Verder staat in het Advies uitvoerbaarheid dat op het moment van inschrijving van het onteigeningsvonnis in de openbare registers het eigendom overgaat op de gemeente, de onteigende percelen worden gezuiverd en de rechten van de bewoners van de [locaties] vervallen. Volgens het Advies zal de gemeente ruim binnen de planperiode beschikken over de gronden die benodigd zijn voor de aanleg van een (fiets)pad. De gemeente kan vervolgens zelf de uitvoering van het nog niet gerealiseerde deel van het (fiets)pad ter hand nemen, aldus het Advies uitvoerbaarheid.
14.2. Onder verwijzing naar de tussenuitspraak overweegt de Afdeling dat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft.
Gelet op het Advies uitvoerbaarheid ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onteigening van de desbetreffende gronden op voorhand uitgesloten is. Voor zover [appellant sub 2] en anderen aanvoeren dat niet aan de criteria voor onteigening kan worden voldaan, overweegt de Afdeling dat dit aspect niet in de onderhavige procedure, maar in een mogelijke onteigeningsprocedure aan de orde kan worden gesteld. In een eventuele onteigeningsprocedure kan ook aan de orde worden gesteld of onteigening mogelijk wordt geacht met respect voor de primaire bestemming van de dijk als waterkering. Ook anderszins ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat onteigening op voorhand niet mogelijk is.
[appellant sub 2] en anderen hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente niet binnen de planperiode kan beschikken over de gronden die benodigd zijn voor de aanleg van het resterende deel van het fietspad. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de bestemming "Groen" met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" in de planperiode niet uitvoerbaar zou zijn, wanneer voor de gronden achter de woningen [locaties], met inachtneming van hetgeen in 12.1. is overwogen, een dergelijke planregeling zou worden vastgesteld.
15. Ten aanzien van de beroepsgronden die [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd tegen het besluit van 27 maart 2012, welke worden geacht mede te zijn gericht tegen het vervangende besluit van 25 juni 2013, ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen in het kader van de toetsing van het besluit van 25 juni 2013, voor zover het plan daarbij ongewijzigd is vervangen, dan in het kader van de toetsing van het besluit van 27 maart 2012, die in de tussenuitspraak heeft plaatsgevonden.
16. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 25 juni 2013, is gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" en "specifieke vorm van groen - fietspad" en voor zover het betreft de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder c en d, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locaties].
17. De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op te dragen met inachtneming van hetgeen in 12.1 is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling nog het volgende. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr. 201107073/2/R3) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Dit betekent dat de raad er voor kan kiezen het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen zonder hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. In dit geval acht de Afdeling het niet nodig om bij de voorbereiding van het nieuwe besluit de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen.
Proceskosten
18. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van [appellant sub 1] niet gebleken.
De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen, voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Alblasserdam 27 maart 2012, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alblasserdam van 27 maart 2012, kenmerk 2012-017, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de [locatie] en voor zover het betreft de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder c en d, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locaties];
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover dit is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Alblasserdam van 25 juni 2013, ongegrond en het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover dit is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Alblasserdam van 25 juni 2013, gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alblasserdam van 25 juni 2013, kenmerk 2013-051, voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" en "specifieke vorm van groen - fietspad" en voor zover het betreft de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder c en d, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locaties];
V. draagt de raad van de gemeente Alblasserdam op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Alblasserdam tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Alblasserdam aan:
- [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt;
- [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013
271-780